ROMEINSE MUNTEN ACHTER DE GERTRUDISKERK

 


 

ROMEINSE MUNTEN ACHTER DE GERTRUDISKERK

 

In de jaren 2002 tot 2005 heeft er op de Parade in Bergen op Zoom een grootschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit is verreweg het grootste onderzoek dat in de middeleeuwse stadskern is uitgevoerd.Tot 1747 is het hele plein bebouwd geweest en  in de directe omgeving was al eens materiaal uit de 10e en 11e eeuw aangetroffen. De verwachtingen waren dan ook hoog gespannen voor wat betreft het aantreffen van middeleeuwse sporen. Behalve vele laat middeleeuwse sporen hebben we op een diepte van gemiddeld twee meter ook sporen aangetroffen van deze vroege periode. Dit gunde ons een nieuwe kijk op de ontwikkeling van het huidige Bergen op Zoom in die tijd.

Tot ieders verbazing kwam onder deze 10e en 11e eeuwse sporen nog een laag met vondstmateriaal tevoorschijn. Wat in eerste instantie leek op loodzand (een natuurlijke bodemlaag), bleek bij nader onderzoek de bodem van een veenmoerasje waaruit al het organisch materiaal verdwenen was. Wat overbleef was een witte zandlaag die vol zat met Romeinse scherven. Dit veenmoerasje heeft in de Romeinse tijd waarschijnlijk een rituele functie vervuld en heeft dienst gedaan als offerplek. Uit deze laag zijn vele vondsten uit de Romeinse tijd verzameld. Hoofdzakelijk scherven van kleine amfoortjes (puntkruikjes) en een enkele kraal van barnsteen.

rom munten 1Een andere vondstcategorie die verzameld is uit deze laag zijn munten. Op het moment van de vondst vaak niet of nauwelijks als zodanig herkenbaar. De munten hebben namelijk in de ruim 1800 jaar dat zij in de bodem verbleven een dikke laag van koper- en ijzeroxide om zich heen verzameld. Koper uit de munt zelf en ijzer uit de bodem. We noemden deze munten in het veld dan ook gekscherend “pepernoten”, hoewel ze natuurlijk meer weg hebben van kruidnootjes.

In het afgelopen jaar zijn deze munten, bijna 80 stuks, schoongemaakt en geconserveerd bij restauratie atelier Restaura in Haelen. Jo Kempkens en Ton Lupak van dit atelier hebben vele uren gestoken in dit zeer secure en tijdrovende werkje. Na dit proces bleek een aardig aantal munten in een redelijke tot goede staat te verkeren.

Het is verplicht om alle munten van vóór 1600 aan te melden bij het Geldmuseum in Utrecht (voorheen het Koninklijk Penning Kabinet in Leiden, na de fusie met de Rijksmunt onder deze nieuwe naam voortgezet). Op 23 november ben ik daarom met alle munten van de Parade naar Utrecht getogen om ze aan te melden. In ruil voor de melding worden de munten gratis gedetermineerd. Dat scheelt ons weer vele dagen speurwerk in boeken. In Utrecht is men ruim 6 uur bezig geweest om alle munten te bekijken en een zo goed mogelijke datering te geven.

Voor we verder gaan wil ik even kort iets uitleggen over het Romeinse muntstelsel.
De munteenheid in de Romeinse tijd was de as. In het begin een grote gegoten munt van ruim 50 gram. 

rom munten 2 

Onder keizer Augustus en zijn opvolgers was de as een kleine munt van 8 tot 11 gram. De as was geslagen uit koper. Een even zo grote munt geslagen uit messing (orichalcum) was de dupondius die een waarde had van 2 as. Bij bodemvondsten is het verschil tussen beide munten vaak niet meer zo duidelijk te zien omdat de munt door zijn verblijf in de bodem een groene tot bruine kleur heeft gekregen. Behalve het verschil in metaal, werd er onder keizer Claudius nog een verschil ingevoerd. Op een as was de keizer altijd gekroond met een lauwerkrans en op de dupondius met een stralenkroon. De grootste koperen munt was de sestertius welke een waarde had van 4 as. Daarboven stond de zilveren denarius met een waarde van 16 as. De hoogste waarde had de aureus, deze gouden munt was maar liefst 400 as waard. Andersom zou je ook kunnen zeggen:

1 aureus = 25 denarii = 100 Sestertii = 200 dupondii = 400 assen  

Uiteindelijk bleken 44 van de 79 munten toeschrijfbaar aan een bepaalde keizer. De hoofdmoot van de munten dateert uit de periode van ca. 117 tot 192 na Chr. 

Terug naar de gevonden munten achter de Gertrudiskerk. De oudste munt dateert uit de regeerperiode van Claudius (41 – 54 na Chr.). Het gaat hier om een as, maar niet een as geslagen in opdracht van de keizer. We hebben hier te maken met een zogenaamde barbaar. Ook wel een barbaarse navolging van een Romeinse munt genoemd. Alle volkeren die niet tot het Romeinse rijk behoorden werden door de Romeinen gezien als barbaren. Deze volkeren sloegen eigen munten die onder andere geïnspireerd waren op bestaande Romeinse munten en zullen waarschijnlijk alleen gecirculeerd hebben aan en/of buiten de grenzen van het Romeinse rijk, in barbaars gebied.

neroAndere munten die gevonden zijn, zijn geslagen onder Nero (54 – 68 na Chr.), Vespasianus (69 – 79 na Chr.), Domitianus (81 – 96 na Chr.), Nerva (96 – 98 na Chr.) en Traianus (98 – 117  na. Chr.)

Zoals eerder gezegd dateert de hoofdmoot van de munten globaal uit de laatste 3 kwart van de 2e eeuw. Uit die periode hebben zijn er voornamelijk munten gevonden van keizer Hadrianus (117 – 138 na Chr.) 6 munten, keizer Antoninus Pius (138 – 161 na Chr.)10 munten en Faustina Jr. (145 – 175) 7 munten.

Het is niet met zekerheid te zeggen dat deze periode ook de hoogtijdagen van de offerplaats waren. Vrijwel alle munten uit deze periode vertonen een hoge mate van slijtage en zouden best eens erg lang gebruikt kunnen zijn. Deze periode was ook een tijd waarin zeer veel munten werden geslagen en zij bleven nog tot ver in de 3e eeuw in circulatie. 

Een van de munten betreft een sestertius van Aelius. Aelius werd in het jaar 136 geadopteerd door keizer Hadrianus met de bedoeling om hem zijn opvolger te maken. Hij heeft het echter niet gehaald tot keizer omdat hij een half jaar voor Hadrianus overleed op 1 januari 138. Antoninus Pius zou uiteindelijk de opvolger van Hadrianus worden onder voorwaarde dat hij Lucius Verus (de zoon van Aelius) en Marcus Aurelius (de neef van Buste Marcus aureliusHadrianus) zou adopteren. Marcus Aurelius zou uiteindelijk in 161 na Chr. Antoninus Pius als keizer opvolgen. Lucius Verus was in de jaren 161-169 na Chr. mede keizer met hem. Hij was getrouwd met Lucilla, de dochter van Marcus Aurelius en diens vrouw Faustina, de jongere. Marcus Aurelius kreeg ook een zoon, namelijk Commodus welke zijn vader in 180 na Chr. zou opvolgen als keizer van het Romeinse rijk.

Van alle hiervoor genoemde personen zijn er op de Parade munten aangetroffen.

Een leuk exemplaar betreft een sestertius van Lucilla. Op de keerzijde van deze munt zien wij Lucilla zittend op een kruk die een kind zoogt met om haar heen nog twee kinderen.

rom munten 3

Voor- en keerzijde sestertius van Lucilla

Ook van haar man Lucius Verus hebben we enkele munten gevonden. Namelijk een mooie sestertius geslagen  tussen 161 en 163 na Chr.

De enige zilveren Romeinse munt van de parade is ook geslagen onder Lucius Verus: een erg mooi bewaard gebleven denarius. Let maar eens op het detail dat nog te zien is op de kop van de keizer.

Aan de hand van het opschrift en type weten we dat deze denarius is geslagen tussen 5 december 162 en het voorjaar van 163 na Chr.

rom munten 4

Voor- en keerzijde denarius Lucius Verus

Opvallend is dat er in het moerasje vrijwel alleen bronzen munten zijn aangetroffen. We kunnen hieruit concluderen dat men waarschijnlijk alleen munten met een lage waarde offerde.

De jongste munt die is aangetroffen is een sestertius van Gordianus III (238 – 244 na Chr.). Deze munt is verreweg het best bewaard gebleven van allemaal. Hij is waarschijnlijk maar korte tijd in omloop geweest en zal al vrij snel na het slaan in het moerasje gegooid zijn als offer aan de goden.

rom munten 5

Voor- en keerzijde sestertius van Gordianus III

Hierna volgt een opsomming van het aantal munten dat van iedere keizer is aangetroffen. 

Claudius 41-54 na Chr. 1
Nero 54-68 na Chr. 1
Vespavianus 69-79 na Chr. 2
Domitianus 81-96 na Chr. 1
Nerva 96-98 na Chr. 1
Traianus 98-117 na Chr. 3
Hadrianus 117-138 na Chr. 6
Aelius 136-138 na Chr. 1
Antoninus Pius 138-161 na Chr. 10
Faustina Jr. 145-175 na Chr. 7
Marcus Aurelius 161-180 na Chr. 3
Lucius Verus 161-169 na Chr. 2
Lucilla 161-180 na Chr. 3
Commodus 180-192 na Chr. 2
Gordianus III 238-244 na Chr. 1
     
Niet toeschrijfbaar 0 – 192 na Chr. 29
Niet toeschrijfbaar 100-192 na Chr. 6

Met dank aan Jan Pelsdonk, Jan Stuurman en Paul Beliën van het Geldmuseum in Utrecht.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 34 van december 2006 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

BLUBBER, SCHERVEN EN GOUD

 


 

BLUBBER, SCHERVEN EN GOUD
Opgravingen op het Ribbensterrein: goud en zilver in overvloed

 

In Waterschans 3 van 2007 heeft Marco Vermunt reeds het een en ander verteld over het archeologisch onderzoek naar de middeleeuwse sporen op het terrein van de voormalige zeilmakerij Ribbens. Het vervolg van dat verslag volgde in Waterschans 4 van 2007, waarin hij een inleiding gaf over de op het terrein aangetroffen latere sporen en de vondst van een heuse schat, nadat het archeologisch onderzoek voltooid was. Jan Pelsdonk van het Geldmuseum heeft eveneens in Waterschans 4 een boeiend verhaal geschreven over de in de schat aanwezige munten en hij refereerde daarin al aan de andere voorwerpen en sieraden die tevens werden aangetroffen.

Korte terugblik
Even een korte terugblik. Nadat in 2002 het archeologisch onderzoek op de locatie is afgerond, werd in 2003 gestart met de bouwwerkzaamheden. Op een zonnige zomerdag in juni zijn de bouwvakkers Leo Brocatus en Koos Muller bezig met het handmatig uitgraven van een funderingssleuf. Tussen het vele puin komen ineens enkele zilveren munten en een gouden ring tevoorschijn. Voorzichtig verder graven levert binnen de kortste keren tientallen zilveren munten, gouden sieraden en zilveren voorwerpen op. Later zijn er met behulp van een metaaldetector nog enkele munten en sieraden gevonden. Het totaal komt uiteindelijk uit op 144 zilveren munten, 7 verschillende gouden sieraden en 7 zilveren voorwerpen.1

De munten waren verstopt in een vrijwel volledig vergane koperen ketel. De sieraden en voorwerpen zaten verborgen in een textielen tas waarvan enkel de zilveren beugel bewaard is gebleven. Nadat de objecten vakkundig gereinigd waren, begon de moeilijke klus van het determineren van de vondsten. Dit was voor de zilveren voorwerpen goed te doen vanwege de grote hoeveelheid bewaard gebleven gegevens over zilverkeuren in Nederland vanaf de zeventiende eeuw. Deze gegevens ontbreken echter voor het overgrote deel wanneer het gaat om de keuren op gouden objecten in dezelfde periode.

Zoals reeds vermeld, zaten de voorwerpen en de sieraden verborgen in een tas met zilveren beugel. Deze tasbeugel is uitbundig gegraveerd in Rocaille stijl met op de ‘schouders’ een decoratie van papegaaien. Deze papegaaienbeugel, zoals dit type genoemd wordt, is van Schoonhovense makelij.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Papegaaienbeugel uit Schoonhoven vervaardigd door Johannes Koppenol II in 1786.

Jacobus Koppenol II
Jacobus Koppenol II, geboren te Schoonhoven in 1744, is vanaf 1773 in zijn geboorteplaats werkzaam als zilversmid. In 1813 overlijdt hij na een lang ziekbed. Hij heeft het ambacht van zilversmid uit kunnen oefenen tot 1811. Eén van zijn specialiteiten was de papegaaienbeugel. Het in Bergen op Zoom gevonden exemplaar is vervaardigd in 1786. De papegaaienbeugel was vanaf 1750 een karakteristieke Schoonhovense tasbeugel. Deze tasbeugel maakte deel uit van de Zeeuwse klederdracht en werd tot het einde van de negentiende eeuw in Schoonhoven gemaakt. Ook in andere plaatsen werden, ook na het einde van de negentiende eeuw, deze tasbeugels vervaardigd, maar de hoogste kwaliteit was afkomstig uit Schoonhoven.

Bij de tasbeugel zijn de restanten gevonden van wat vermoedelijk de bevestigingshaak is geweest. De haak bestond uit een sierplaat met daarachter een verticale pen die door middel van een oog aan de riem gehangen kon worden. De pen zat strak tegen de sierplaat gebogen. Door de ring van de tasbeugel over de sierplaat te plaatsen, kon deze met enige licht druk tussen de sierplaat en de pen geschoven worden en zat de tas veilig aan de riem.

De haak is helaas niet gekeurd en we kunnen daardoor niet met zekerheid zeggen waar deze vervaardigd is. Het is echter aannemelijk dat de haak tegelijk met de tas is gekocht en derhalve kunnen we aannemen dat ook dit stuk uit Schoonhoven afkomstig is.

Op de achterzijde van de haak zijn de initialen KS ingekrast. Hoewel we door archiefonderzoek vast hebben kunnen stellen dat de schat is verborgen door Johanna Sevenster, weduwe van Johannes Sevenster, lijken deze geen betrekking te hebben gehad op de eigenaar.Er komt in de familie namelijk geen K. Sevenster voor. Johanna stierf kinderloos en ook Johannes was enig kind .

haak

Bevestigingshaak van de tasbeugel

Schoengespen
Voorts zijn in de vondst twee grote gegraveerde zilveren schoengespen aanwezig en de restanten van nog twee andere exemplaren. Deze laatste zijn tijdens de eerste graafwerkzaamheden niet opgemerkt en door de schop beschadigd geraakt. De ontbrekende delen waren na de ontdekking van de feitelijke schat reeds afgevoerd met de uitgegraven grond. De bewaard gebleven fragmenten bezitten helaas geen keuren, maar op basis van de uitvoering zijn ze te dateren in het laatste kwart van de achttiende eeuw. Twee andere gespen zijn, op de binnenbeugel na, compleet. Het oppervlak is lichtjes geribbeld en voorzien van een meegegoten decoratie van gestileerde bloemetjes.

Op de keerzijde zijn deze gespen voorzien van slechts één keur, het meesterteken GCF. Dit meesterteken staat voor de zilversmid Gerhardus Cornelis Fels, ook wel vermeld als Gerrit C. Fels, die tussen 1772 en 1811 werkzaam was in de steden Doesburg en Zutphen.3 Hij is in Doesburg geboren in het jaar 1746 en overleden in Kampen in 1828.

Omdat op beide stukken het stadskeur ontbreekt en er helaas ook geen jaarletter aanwezig is, is niet meer na te gaan in welke van de twee steden deze gespen vervaardigd zijn.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Een van de door Gerhardus C. Fels vervaardigde schoengespen

Vanaf de zeventiende eeuw zien we het gebruik van schoengespen toenemen. In het begin gaat het nog om kleine, functionele gespen aan de zijkant van de schoen of laars. Later, in de achttiende eeuw vervalt de functionaliteit van de gesp als hoofddoel. De (zilveren) schoengesp wordt steeds groter en opzichtiger en krijgt meer de functie van statussymbool. De in de schatvondst aangetroffen gespen missen allemaal de binnenbeugel. De binnenbeugel bestond uit een tussenstijl met angel en haakbeugel. Omdat bij alle vier de gespen de binnenbeugels ontbreken, is het aannemelijk dat de stukken niet zijn bewaard vanwege hun functionele waarde maar vanwege hun intrinsieke zilverwaarde.

Zaknecessaire
Eén van de mooiste voorwerpen uit de vondst betreft een zilveren zaknecessaire. Dit voorwerp zou je kunnen zien als het achttiende eeuwse equivalent van het Zwitserse zakmes. Het bevat ‘alles’ wat de gegoede man nodig heeft om zijn pijp brandende te houden en te voorzien in zijn persoonlijke hygiëne.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

het zaknecessaire in uitgevouwen toestand met achtereenvolgens een tongschraper, een oorlepeltje, een pijpenstamper, een pijpenreutelaar, een nagelmesje en het lakcachet.

Het in Bergen op Zoom gevonden zaknecessaire betreft een zeldzame variant met zes verschillende functies. Als eerste is het stuk voorzien van een tongschraper, een tongschraper is een instrument waarmee tongbeslag weggenomen kan worden. Dat gebeurt ten bate van de mondhygiëne: tongbeslag is een belangrijke oorzaak van een slechte adem. Omdat men in de achttiende eeuw niet of nauwelijks aan tandenpoetsen deed, was dit één van de belangrijkste middelen om een slechte adem tegen te gaan.

Voorts treffen we in het necessaire een oorlepeltje aan voor het verwijderen van overtollig oorsmeer, een pijpenstamper om de tabak in de aardewerken pijp mee aan te drukken zodat deze langer blijft branden, een zogenaamde pijpenreutelaar om de verbrande tabak uit de kop van de pijp te kunnen verwijderen teneinde deze opnieuw te kunnen vullen, een nagelmesje voor het schoonmaken onder de nagels en natuurlijk een lakcachet of zegelstempel. Aan het einde van de achttiende eeuw werd het de gewone burger verboden poststukken te zegelen. Vanaf dat moment zien we dat de zegelstempels in zaknecessaires en chatelaines niet langer de initialen of het wapenschild van de eigenaar dragen, maar bijvoorbeeld een afbeelding uit de Griekse mythologie, of verschillende florale motieven.

Bij het zien van het lakcachet in het zaknecessaire uit de schatvondst, was de eerste gedachte dat we deze afbeelding ook onder bovenstaande noemer konden scharen. Later archiefonderzoek wees echter uit dat de afgebeelde zeven sterretjes wel degelijk betrekking hadden op de voormalige eigenaar van het stuk. Namelijk Johannes Sevenster!

Het hierboven beschreven zaknecessaire is vervaardigd door Johannes Rooth die werkzaam was in Amsterdam van 1773 tot 1811. Helaas draagt ook dit stuk geen jaarletter waardoor het niet mogelijk is om het stuk nauwkeuriger te dateren.

Sieraden
Naast de hierboven beschreven zilveren gebruiksvoorwerpen bevatte de schat ook nog enkele opvallende sieraden die in de meeste gevallen toegeschreven kunnen worden aan de Zeeuwse klederdracht. Onder de sieraden bevonden zich drie gouden vingerringen. Een smalle gouden damesring zonder enige versiering. De ring draagt aan de binnenzijde twee onduidelijke en gesleten keuren. De herkomst van dit stuk is daardoor helaas niet te achterhalen. De twee andere ringen dragen helaas geen keuren waardoor een exacte datering vrijwel onmogelijk wordt.

Eén van de ringen is toe te schrijven aan de Zeeuwse klederdracht. Het gaat om een zes millimeter brede band die is opgelegd met filigrainwerk. Filigrainwerk is fijn zilver- of goudwerk dat wordt vervaardigd uit koordvormig gedraaid en daarna geplet zilver- of gouddraad, waaruit krul- of lofwerk en arabesken gebogen worden. Daarnaast is de ring voorzien van vier ruitvormige plaatjes met daartussen vier kleine opstaande roosjes, zogenaamde dopjes. De dopring is een sierring die uitsluitend door vrouwen werd gedragen op Walcheren, Axel en protestants Zuid-Beveland. De ring komt aan haar naam door de rondom opgesoldeerde dopjes. Dit soort ringen bestonden al in de achttiende eeuw. Ze werden in de loop der tijd steeds breder. Rond 1900 waren ze soms circa 2,5 cm. breed en bijna niet meer draagbaar, waardoor deze ring uit de mode ging.4 Het in de schatvondst aanwezige exemplaar kan op basis van uiterlijke kenmerken in het laatste kwart van de achttiende eeuw geplaatst worden.

 

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Gouden dopring

De derde ring uit de vondst betreft een zogenaamde gespring. De gesp staat al eeuwen symbool voor verbondenheid. In middeleeuws Engeland werd de gespring vaak gebruikt als trouwring om de huwelijkse verbintenis tussen twee personen extra te benadrukken. Of het in de vondst aanwezige exemplaar ook als trouwring dienst heeft gedaan, is niet duidelijk. De gewoonte om naam en jaar in de ring te graveren is pas veel later ontstaan.

De gespring is rondom voorzien van 20 kleine goudpareltjes die elk weer zijn voorzien van een zeer fijne filigrainrand aan de basis. Het binnenwerk stelt de binnenbeugel van de gesp voor met in het midden de tussenstijl, rechts de angel en links de haakbeugel die bij een echte gesp om de riem werd gehaakt voor extra stevigheid. Op basis van vergelijkbare echte gespen kan deze ring eveneens geplaatst worden in het laatste kwart van de achttiende eeuw.

Twee andere objecten die toegeschreven kunnen worden aan de Zeeuwse klederdracht zijn twee gouden oorijzerhangers. Deze werden aan de uiteinden van het oorijzer bevestigd en staken daardoor net buiten de kanten kap. Aan de bovenzijde van iedere hanger zit een klein extra oogje om de hanger aan het oorijzer te fixeren. Dit moest ervoor zorgen dat de hanger niet teveel rond bewoog.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

zeer fijn uitgevoerde gespring

De versiering van beide stukken is een combinatie van filigrainwerk en in goud uitgevoerde edelstenen, compleet met imitatie slijpsel. Op het eerste gezicht lijken de hangers hetzelfde te zijn. Wanneer iets beter gekeken wordt, valt echter direct op dat er toch wel wat verschillen zijn.

De druppelvormige ‘edelsteen’ is bij het rechter exemplaar minder fijn afgewerkt. Ook ontbreekt het middelste steentje van de strik aan de bovenzijde. Dit valt in eerste instantie niet echt op omdat deze bij het linker exemplaar is ingedrukt. Het rechter exemplaar draagt een stadskeur van de stad Utrecht, ondanks dat deze voor de Zeeuwse klederdracht is gemaakt. Mogelijk betreft het een vervangingsstuk voor een zoekgeraakt exemplaar en is deze gemaakt door een edelsmid die het andere exemplaar niet als voorbeeld erbij had. Deze oorijzerhangers duiken vaker op als bodemvondst. Een enkele keer zijn de imitatie edelstenen uitgevoerd in het halfedelsteen granaat.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

één van de twee gouden oorringen

Een zeer bijzondere vondst betreft een groot collier van vier gouden kettingen bevestigd aan een in filigrainwerk uitgevoerde sluiting. Onder de sluiting zijn nog eens twee kettinkjes bevestigd waar overheen een in reliëf gehamerde rozet heen en weer schuift. Helemaal onderaan het geheel hangt een, in dezelfde stijl als de rozet uitgevoerd, gouden kruis. De sluiting bestaat eigenlijk uit twee delen. Het grootste deel wordt gevormd door een in filigrain uitgevoerde clip met in het midden een grote gouden imitatie edelsteen en aan de bovenzijde een kroon. De linkerkant is voorzien van drie er aan gesoldeerde oogjes, waaraan vier gouden kettinkjes bevestigd zijn. Aan de achterzijde bevindt zich een gebogen clip. De bedoeling is dat het kleine oogje, waaraan de vier kettinkjes aan het uiteinde van het collier zijn verbonden, achter deze clip gehaakt wordt. Het collier zit dan strak om de nek met de sluitingsclip in het midden. Het kruis en de rozet hangen dan mooi op de borst. Naast het complete collier werd in de vondst nog een losse clip aangetroffen. De schakeltjes van de ketting alsook de uitvoering van de rozet en het kruis duiden op een productieplaats in Frankrijk of het zuidelijk deel van het huidige België. De precisie waarmee de zeer fijne schakeltjes zijn gemaakt, vergde een techniek die in de Nederlanden in die periode niet werd beheerst.

Op de achterzijde van het kruis staan drie keuren die zich maar moeilijk laten thuisbrengen. Eén van deze keuren betreft een naar links gerichte wolfskop. Hoewel voor zilver bedoeld, is dit een keur dat in de tweede helft van de achttiende eeuw in Parijs werd gebruikt.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

collier met kruis van mogelijk Franse origine

Sluitende determinatie
Ondanks dat de gouden sieraden rijkelijk gekeurd zijn, bleek het niet mogelijk om tot een sluitende determinatie van deze keuren te komen. Het ontbreken van bewaard gebleven originele gegevens over goudkeuren van vóór 1800 maakt het determineren zeer moeilijk. Dit in tegenstelling tot de zilveren voorwerpen, waarvan wel veel gegevens over de keuren en zilversmeden bewaard zijn gebleven. De zilveren voorwerpen droegen in alle gevallen, voor zover compleet, een leesbaar keur. Het zilver is vervaardigd binnen de periode 1772 en 1812. Omdat we weten dat de schat tussen 1793 en 1795 begraven is, kunnen we stellen dat het zilver uit het laatste kwart van de achttiende eeuw moet dateren. Voorzichtigheidshalve kunnen we aannemen dat het goud ook uit deze periode stamt. Temeer omdat van een aantal objecten, op basis van de uiterlijke kenmerken, reeds een datering in die periode mocht worden verwacht.

De voorwerpen van deze toch bijzonder gevarieerde schatvondst, die enkele interessante ontdekkingen opleverde, zijn helaas niet voor Bergen op Zoom behouden. Ze werden enige jaren na de opgraving door diverse verzamelaars uit het noorden des lands aangekocht.

Noten:

1. Zie voor meer informatie over de gevonden munten Jan Pelsonk, ‘De spaarketel van Johanna Sevenster’. In: De Waterschans Nr. 4 (2007).

2. Het archiefonderzoek is verricht door Arthur Suijkerbuijk.

3. K.A. Citroen, Dutch goldsmiths’ and silversmiths’ marks and names prior to 1812 (Leiden 1993).

4. https://www.juwelierminderhoud.nl

 

Gepubliceerd in de De Waterschans Nr. 1, 2008