ROMEINSE MUNTEN ACHTER DE GERTRUDISKERK
In de jaren 2002 tot 2005 heeft er op de Parade in Bergen op Zoom een grootschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit is verreweg het grootste onderzoek dat in de middeleeuwse stadskern is uitgevoerd.Tot 1747 is het hele plein bebouwd geweest en in de directe omgeving was al eens materiaal uit de 10e en 11e eeuw aangetroffen. De verwachtingen waren dan ook hoog gespannen voor wat betreft het aantreffen van middeleeuwse sporen. Behalve vele laat middeleeuwse sporen hebben we op een diepte van gemiddeld twee meter ook sporen aangetroffen van deze vroege periode. Dit gunde ons een nieuwe kijk op de ontwikkeling van het huidige Bergen op Zoom in die tijd.
Tot ieders verbazing kwam onder deze 10e en 11e eeuwse sporen nog een laag met vondstmateriaal tevoorschijn. Wat in eerste instantie leek op loodzand (een natuurlijke bodemlaag), bleek bij nader onderzoek de bodem van een veenmoerasje waaruit al het organisch materiaal verdwenen was. Wat overbleef was een witte zandlaag die vol zat met Romeinse scherven. Dit veenmoerasje heeft in de Romeinse tijd waarschijnlijk een rituele functie vervuld en heeft dienst gedaan als offerplek. Uit deze laag zijn vele vondsten uit de Romeinse tijd verzameld. Hoofdzakelijk scherven van kleine amfoortjes (puntkruikjes) en een enkele kraal van barnsteen.
Een andere vondstcategorie die verzameld is uit deze laag zijn munten. Op het moment van de vondst vaak niet of nauwelijks als zodanig herkenbaar. De munten hebben namelijk in de ruim 1800 jaar dat zij in de bodem verbleven een dikke laag van koper- en ijzeroxide om zich heen verzameld. Koper uit de munt zelf en ijzer uit de bodem. We noemden deze munten in het veld dan ook gekscherend “pepernoten”, hoewel ze natuurlijk meer weg hebben van kruidnootjes.
In het afgelopen jaar zijn deze munten, bijna 80 stuks, schoongemaakt en geconserveerd bij restauratie atelier Restaura in Haelen. Jo Kempkens en Ton Lupak van dit atelier hebben vele uren gestoken in dit zeer secure en tijdrovende werkje. Na dit proces bleek een aardig aantal munten in een redelijke tot goede staat te verkeren.
Het is verplicht om alle munten van vóór 1600 aan te melden bij het Geldmuseum in Utrecht (voorheen het Koninklijk Penning Kabinet in Leiden, na de fusie met de Rijksmunt onder deze nieuwe naam voortgezet). Op 23 november ben ik daarom met alle munten van de Parade naar Utrecht getogen om ze aan te melden. In ruil voor de melding worden de munten gratis gedetermineerd. Dat scheelt ons weer vele dagen speurwerk in boeken. In Utrecht is men ruim 6 uur bezig geweest om alle munten te bekijken en een zo goed mogelijke datering te geven.
Voor we verder gaan wil ik even kort iets uitleggen over het Romeinse muntstelsel.
De munteenheid in de Romeinse tijd was de as. In het begin een grote gegoten munt van ruim 50 gram.
Onder keizer Augustus en zijn opvolgers was de as een kleine munt van 8 tot 11 gram. De as was geslagen uit koper. Een even zo grote munt geslagen uit messing (orichalcum) was de dupondius die een waarde had van 2 as. Bij bodemvondsten is het verschil tussen beide munten vaak niet meer zo duidelijk te zien omdat de munt door zijn verblijf in de bodem een groene tot bruine kleur heeft gekregen. Behalve het verschil in metaal, werd er onder keizer Claudius nog een verschil ingevoerd. Op een as was de keizer altijd gekroond met een lauwerkrans en op de dupondius met een stralenkroon. De grootste koperen munt was de sestertius welke een waarde had van 4 as. Daarboven stond de zilveren denarius met een waarde van 16 as. De hoogste waarde had de aureus, deze gouden munt was maar liefst 400 as waard. Andersom zou je ook kunnen zeggen:
1 aureus = 25 denarii = 100 Sestertii = 200 dupondii = 400 assen
Uiteindelijk bleken 44 van de 79 munten toeschrijfbaar aan een bepaalde keizer. De hoofdmoot van de munten dateert uit de periode van ca. 117 tot 192 na Chr.
Terug naar de gevonden munten achter de Gertrudiskerk. De oudste munt dateert uit de regeerperiode van Claudius (41 – 54 na Chr.). Het gaat hier om een as, maar niet een as geslagen in opdracht van de keizer. We hebben hier te maken met een zogenaamde barbaar. Ook wel een barbaarse navolging van een Romeinse munt genoemd. Alle volkeren die niet tot het Romeinse rijk behoorden werden door de Romeinen gezien als barbaren. Deze volkeren sloegen eigen munten die onder andere geïnspireerd waren op bestaande Romeinse munten en zullen waarschijnlijk alleen gecirculeerd hebben aan en/of buiten de grenzen van het Romeinse rijk, in barbaars gebied.
Andere munten die gevonden zijn, zijn geslagen onder Nero (54 – 68 na Chr.), Vespasianus (69 – 79 na Chr.), Domitianus (81 – 96 na Chr.), Nerva (96 – 98 na Chr.) en Traianus (98 – 117 na. Chr.)
Zoals eerder gezegd dateert de hoofdmoot van de munten globaal uit de laatste 3 kwart van de 2e eeuw. Uit die periode hebben zijn er voornamelijk munten gevonden van keizer Hadrianus (117 – 138 na Chr.) 6 munten, keizer Antoninus Pius (138 – 161 na Chr.)10 munten en Faustina Jr. (145 – 175) 7 munten.
Het is niet met zekerheid te zeggen dat deze periode ook de hoogtijdagen van de offerplaats waren. Vrijwel alle munten uit deze periode vertonen een hoge mate van slijtage en zouden best eens erg lang gebruikt kunnen zijn. Deze periode was ook een tijd waarin zeer veel munten werden geslagen en zij bleven nog tot ver in de 3e eeuw in circulatie.
Een van de munten betreft een sestertius van Aelius. Aelius werd in het jaar 136 geadopteerd door keizer Hadrianus met de bedoeling om hem zijn opvolger te maken. Hij heeft het echter niet gehaald tot keizer omdat hij een half jaar voor Hadrianus overleed op 1 januari 138. Antoninus Pius zou uiteindelijk de opvolger van Hadrianus worden onder voorwaarde dat hij Lucius Verus (de zoon van Aelius) en Marcus Aurelius (de neef van Hadrianus) zou adopteren. Marcus Aurelius zou uiteindelijk in 161 na Chr. Antoninus Pius als keizer opvolgen. Lucius Verus was in de jaren 161-169 na Chr. mede keizer met hem. Hij was getrouwd met Lucilla, de dochter van Marcus Aurelius en diens vrouw Faustina, de jongere. Marcus Aurelius kreeg ook een zoon, namelijk Commodus welke zijn vader in 180 na Chr. zou opvolgen als keizer van het Romeinse rijk.
Van alle hiervoor genoemde personen zijn er op de Parade munten aangetroffen.
Een leuk exemplaar betreft een sestertius van Lucilla. Op de keerzijde van deze munt zien wij Lucilla zittend op een kruk die een kind zoogt met om haar heen nog twee kinderen.
Ook van haar man Lucius Verus hebben we enkele munten gevonden. Namelijk een mooie sestertius geslagen tussen 161 en 163 na Chr.
De enige zilveren Romeinse munt van de parade is ook geslagen onder Lucius Verus: een erg mooi bewaard gebleven denarius. Let maar eens op het detail dat nog te zien is op de kop van de keizer.
Aan de hand van het opschrift en type weten we dat deze denarius is geslagen tussen 5 december 162 en het voorjaar van 163 na Chr.
Opvallend is dat er in het moerasje vrijwel alleen bronzen munten zijn aangetroffen. We kunnen hieruit concluderen dat men waarschijnlijk alleen munten met een lage waarde offerde.
De jongste munt die is aangetroffen is een sestertius van Gordianus III (238 – 244 na Chr.). Deze munt is verreweg het best bewaard gebleven van allemaal. Hij is waarschijnlijk maar korte tijd in omloop geweest en zal al vrij snel na het slaan in het moerasje gegooid zijn als offer aan de goden.
Hierna volgt een opsomming van het aantal munten dat van iedere keizer is aangetroffen.
Claudius | 41-54 na Chr. | 1 |
Nero | 54-68 na Chr. | 1 |
Vespavianus | 69-79 na Chr. | 2 |
Domitianus | 81-96 na Chr. | 1 |
Nerva | 96-98 na Chr. | 1 |
Traianus | 98-117 na Chr. | 3 |
Hadrianus | 117-138 na Chr. | 6 |
Aelius | 136-138 na Chr. | 1 |
Antoninus Pius | 138-161 na Chr. | 10 |
Faustina Jr. | 145-175 na Chr. | 7 |
Marcus Aurelius | 161-180 na Chr. | 3 |
Lucius Verus | 161-169 na Chr. | 2 |
Lucilla | 161-180 na Chr. | 3 |
Commodus | 180-192 na Chr. | 2 |
Gordianus III | 238-244 na Chr. | 1 |
Niet toeschrijfbaar | 0 – 192 na Chr. | 29 |
Niet toeschrijfbaar | 100-192 na Chr. | 6 |
Met dank aan Jan Pelsdonk, Jan Stuurman en Paul Beliën van het Geldmuseum in Utrecht.
Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 34 van december 2006 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom