GOUDEN EN ZILVEREN BELONINGSPENNINGEN VAN BERGEN OP ZOOM VAN HET TYPE V.LOON II 151.1-3

 


 

GOUDEN EN ZILVEREN BELONINGSPENNINGEN VAN
BERGEN OP ZOOM VAN HET TYPE V.LOON II 151.1-3

 

In eerste instantie was het de bedoeling dat de penningen ter waarde van 40 guldens werden gegeven aan de leden van de magistraat, de gouverneur van Bergen op Zoom, de vertegenwoordigers van de Generaliteitscolleges en de Eerste Edele, aan drie ingenieurs en drie predikanten. De stukken ter waarde van 2 dubbele dukaten werden gedistribueerd onder de leden van de buitenraad en de raadslieden. Na het vervaardigen van de benodigde penningen zouden de stempels worden vernietigd, zodat er niet meer penningen gemaakt konden worden. Dit voornemen werd echter niet opgevolgd, omdat er in 1623 nog penningen zijn uitgereikt aan diverse kolonels, de pensionaris van Holland en de thesaurier van de Staten-Generaal.

Op 18-4-1623  werd besloten gouden penningen uit te reiken aan de kapiteins van de gewapende burgerij (aantal is onbekend) en zilveren penningen aan de luitenants. Ook na deze datum zijn nog vele penningen gedistribueerd. 

In 1624, nadat nagenoeg iedereen die zich gedurende de belegering in militair of bestuurlijk opzicht had onderscheiden een beloningspenning had ontvangen, bleef het stadsbestuur gouden penningen uitdelen. De beloningspenning die betrekking had op het beleg van 1622 ontwikkelde zich tot een algemene penning ter beloning van verdiensten jegens de stad. Vanuit dat oogpunt zijn penningen uitgereikt aan onder andere predikant Bruinvis (1635), Professoren Swerius en Boxhorn (1639), de Drossaard van Brochum (1645), de raden van de markies van Bergen op Zoom (1649), van Van Hogendorp (1688) en Schuylenburg (1692) de raad en griffier van Willem III en de drie raden van Brabant (1721), Markies Johan Christian van Palts-Sulzbach (1725).  Ook de predikanten Johannes Aelstius en Jacob Baselius kregen in resp. 1656 en 1657 een gouden penning ter ere van gepubliceerde boeken. De belangrijkste, en op den duur slechts de enige, reden om een gouden penning te schenken was de komst van vertegenwoordigers van de Raad van State. 

Bijna 140 jaar lang schonk de stad Bergen op Zoom gouden beloningspenningen.

Er zijn hierin vier hoofdtypes te onderscheiden.

Type 1 (1622-1623)

Type 1 betreft een ruitvormige penning (v.Loon II 151-3) met op de voorzijde een ongekroond wapenschild, door twee wildemannen aan linten gedragen.  De keerzijde toont de generaliteitsleeuw met pijlenbundel waarbij de pijlpunten naar beneden wijzen. Het zwaard van de leeuw doorsnijdt de binnencirkel tussen het roosje en de letter A van AVXILIIS.

Gouden penningen van dit type zijn nog niet aangetroffen. Wel is een portret bekend van een anderhalf jaar oud meisje, geschilderd door Davidt Finson. Om haar nek draagt zij een bloedkoralen collier met daaraan een ruitvormige gouden penning van Bergen op Zoom. Zilveren exemplaren bevinden zich in diverse museumcollecties in Nederland. 

Mogelijk moet type 1 onderverdeeld worden in type 1a, type 1b en type 1c

 Type 1a wordt dan vertegenwoordigd door de vierkante, vroegste penning uit 1622.

Zilveren beloningspenning van Bergen op Zoom, type 1a, diameter beeltenis: 31 mm (Collectie Geldmuseum Utrecht)

Type 1b betreft een ronde penning geslagen met dezelfde stempels als die voor de vierkante penningen zijn gebruikt. Mogelijk gaat het hier om de penningen in goud en zilver die in 1623 zijn geslagen om uit te reiken aan de kapiteins (goud) en luitenants (zilver) van de gewapende burgerij.

Zilveren beloningspenning Bergen op Zoom, type 1b, diameter: 31 mm (Collectie Auteur)

 

Type 1c betreft een, zeer lichte, zilveren penning welke is geslagen met dezelfde stempels als bovenstaande types.

Hij is vervaardigd uit twee zeer dunne, afzonderlijk geslagen, plaatjes die later aan elkaar zijn gesoldeerd. Een dergelijk exemplaar is verkocht bij Schulman, veiling 327 – kavel 356. Het Markiezenhof te Bergen op Zoom bezit 1 helft (leeuw) van deze penning (inventarisnummer 8129)

Zilveren beloningspenning Bergen op Zoom op twee dunne plaatjes, type 1c, diameter: 31 mm (Particuliere Collectie – foto Schulman)

 

Type 2 (1624?-1686?)

Type 2 betreft een ronde penning met een ongekroond wapenschild (v.Loon II 151-2). Het voorzijde ontwerp is vrijwel gelijk aan dat van type 1. Het zwaard van de leeuw op de keerzijde doorsnijdt de binnencirkel tussen het de letters V en X van AVXILIIS. 

Gouden beloningspenning van Bergen op Zoom, type 2, diameter: 44 mm (Particuliere Collectie – foto MPO)

In de collectie van het Rijksmuseum bevindt zich een exemplaar met een diameter van 43 mm en een massa van 30,25 gram. In de collectie van museum Paleis het Loo bevindt zich een exemplaar met een diameter van 44,5 mm en een massa van 37,43 gram. Ook in de collectie van Het Markiezenhof te Bergen op Zoom bevindt zich een exemplaar van het 2e type.

De penningen van het 1e type betreffen vermoedelijk de originele emissies van 15-10-1622. Penningen van het 2e type zijn waarschijnlijk geslagen vanaf 1623, doorlopend tot het einde van de 17e eeuw. Over de precieze aantallen van de vervaardigde penningen tast men in het duister omdat de stadsrekeningen van de jaren 20 en 30 van de 17e eeuw vrijwel allemaal ontbreken. Wel is duidelijk dat er in de periode tussen 1638 en 1686 totaal 63 penningen worden vermeld in de stadsrekeningen, waarbij betaling plaatsvond aan lokale zilver- en goudsmeden die verantwoordelijk waren voor de productie van de penningen. Het is bekend dat de stempels voor de penningen werden gesneden door Willem Bylaer, ijzersnijder aan de Munt van Holland. Maar of de penningen ook te Dordrecht werden vervaardigd, óf dat dit ook in Bergen op Zoom gebeurde, is niet bekend. Al wijzen de betalingen aan lokale zilver- en goudsmeden wel in die richting. We weten wel dat in de jaren 1670 de mechanisatie van de Munt te Dordrecht plaatsvond, waarbij overgegaan werd van de handslag op de machinale schroefpers. Mogelijk werden penningen van het 2e type echter nog tot 1686 in Bergen op Zoom zelf vervaardigd. De stadsrekening van 1687 ontbreekt, maar vanaf 1688 vinden de betalingen voor de gouden penningen plaats aan de muntmeester te Dordrecht. 

Een zekere ‘terminus ante quem’ vormt het jaar 1691. Uit de gedetailleerde beschrijvingen in het reisjournaal van Beelaerts blijkt namelijk dat de Drossaard van Bergen op Zoom in 1691 een penning schonk met daarop een wapenschild dat voorzien was van een “prince-croon”. Het gaat hierbij dus om het nieuwe, 3e type. 

Type 3 (1688-1723)

Bij het 3e type wordt het wapenschild niet meer aan een lint gedragen, maar wordt het door de wildemannen geflankeerd. Tevens zien we bij dit type voor het eerst het wapenschild afgebeeld met een kroon. Ook is de pijlenbundel van de generaliteitsleeuw vanaf dat moment naar boven gericht. Het jaartal 1622 staat midden boven de kling van het zwaard.

 

Zilveren belongingspenning van Bergen op Zoom, type 3, Diameter: 46 mm (Collectie auteur)

Het 3e type stadspenning bleef ongewijzigd in gebruik totdat er in 1723 nieuwe stempels werden gesneden.  De stadsrekening vermeldt echter niet of het hier om het voorzijde- of het keerzijdestempel gaat. Desalniettemin ben ik van mening dat het in 1723 het voorzijdestempel betrof.

Gerard van Loon toont namelijk in zijn Beschryving der Nederlandsche Historiepenningen uit 1726 reeds een wapenschild met daaronder de “krullen” zoals op type 4. Wanneer deze zijde pas in 1740 zou zijn vervangen, kon van Loon deze niet hebben afgebeeld. 17 jaar later, in 1740, werd ook het stempel van de zijde met de leeuw vervangen. Blijkbaar werden tussen 1723 en 1740 penningen geslagen waarin één oud en één nieuw stempel werden gecombineerd.

Van het 3e type bestaan zowel gouden als zilveren afslagen.

 

Type 4 (1723-1752)

Het 4e type (v.Loon II 151-1) verschilt slechts in kleine details van type 3. De duidelijkste wijziging zijn de “krullen” onder het stadswapen. Ook is de uitvoering van de kroon iets gewijzigd. Het lettertype van het jaartal is veranderd en is de positie ten opzichte van het zwaard van het midden van de kling verschoven naar de punt. Ook de Bergen in het stadswapen zijn anders van vorm.

Gouden beloningspenning van Bergen op Zoom, type 4, diameter: 46,5 mm (Collectie Kanselarijmuseum)

Van het 4e type bestaan zowel gouden als zilveren afslagen. Totaal zijn slechts 23 penningen van dit laatste type uitgereikt.

Alexander van der Kallen

Bergen op Zoom, 17 maart 2018

 

Literatuur 

Loon, G. van, 1726, Beschryving der Nederlandsche Historiepenningen deel 2, Den Haag

Snoeck, M.W., 1926, Penningen en munten betreffende Bergen op Zoom,

Vlieghe, H., Sanders, G.P., e.a., 2008: Ambrogio Spinola 1622, Bergen op Zoom

 

BIJLAGE 1:          VERMELDINGEN VAN DE UITREIKING VAN BELONINGSPENNINGEN IN DE RAADSNOTULEN IN DE PERIODE 1622-1691

Uit de notulen van de raadsvergaderingen tussen 1622 en 1691 blijkt dat diverse malen gouden beloningspenningen zijn toegekend.

In de besluiten van 15-10-1622 staat dat: 

De heeren van den magistraat n.l. Dr Pachasias Turcq (burgemeester buiten der Bancke), Mr. Jan de Bergaigne (burgemeester binnen der Bancke) en de schepenen van den buitenraad Cornelis Adamsz Bollaert, Jacques van Heusden, Franchois Vroetschap, Johan Joachims, Carel Carelsen Schuler, Mr. Jan Anthony de Rouck, Jacob Israels Turcq en de secretaris Danckaert Basijn elk een gouden penning kregen ter waarde van 40 gulden.
(Totaal: 10) 

De gecommitteerde heeren Staten n.l. Nicolaas Woutersz van der Meer (Burgemeester van Haarlem en lid van de Staten Generaal), Rutger Huijgen (Burgemeester van Arnhem en lid van den Raad van State), Adriaen Manmaker (representerende den eerste edele van Zeeland), Mr. Johan Huysen van Cattendyck (van wege de stad Goes, gecommitteerd Raad van de Staten en de Admiraliteit van Zeeland), Clemens Baerdorp (van den Raad van Sate), Geeraert Clemenszoon van Teylingen (Lid der gecommitteerde raden van Holland), Steven Tenijs (van wege Middelburg, gecommiteerd raad van de Staten en de admiraliteit van Zeeland) en Mr. Jacob Campe (van wege Vere, gecommiteerd in de Staten en de admiraliteit van Zeeland), benevens de gouverneur Louis de le Kethule en de ingenieurs David van Orliens, Capt. Omkees en Capt. Clarke kregen eveneens elk een gouden penning ter waarde van 40 gulden. 
(Totaal: 12)  

De leden van de buitenraedt en de raetsluyden zijnde Willem Adamsz Bollaert, Marcus Mertensen, Jacques Antheunissen, Jan Mathieu, Hendrik Hovemeis, Bastiaan Denyssen, Cornelis van der Moelen, Gillis Rubbens, Willem Houck, Hendrick de Roovere, Jan Machielse, Rentmeester David van Oosten en Mr. Abraham Buijdens (leden van de buitenraedt). Jasper Thomas, Medu Gillesen, Pieter Franssen van Ferney, Franchois de Pot, Hans van Dalem, Anthony Jaspers en Jan Claessen (raetsluyden) kregen elk een gouden penning ter waarde van 2 dubbele dukaten. 
(Totaal: 20)

Drie predikanten, Dr. Lambertus de Rijcke, Nathan Vaijns en Mr. Job Durieu en de Commies Schilperoort kregen elk eveneens een gouden penning ter waarde van 2 dubbele dukaten. Tevens werden vier van dergelijke penningen ter dispositie van den magistraat gegeven. 
(Totaal: 8) 

Op 10-1-1623 werd alsnog besloten om “den gouden penning ter memorie van de ontlegering der stad” te distribueren aan Jonckheer Willem van Nassau, de Raadsheren Vermeulen, Huyghens, Teylingen, Duyck en de Bye, Alsook aan de kolonels Morgan, Famars en Lokeren. De waarde van deze penning staat niet in het raadsbesluit beschreven! 
(Totaal: 9) 

Op 21-3-1623 viel er wederom een raadsbesluit de Raadsheer van Baersdorp en de commiezen Verhaer en Schade een gouden penning toe te bedelen. De agent Ruysch, de advocaatvan der Houve en Burgemeester Tersslyn van Dordrecht kregen elk een gouden penning ter waarde van 2 dubbele dukaten.
(Totaal: 6)

Later schijnen deze penningen nog meermalen te zijn uitgereikt. Zo werd op 6-1-1624 besloten om Jacob Vleugels, die een komedie had geschreven ter ere van het ontzet van Bergen op Zoom, te belonen met een gouden penning ter waarde van 25 gulden.

Op 27-10-1625 viel wederom een besluit tot uitreiking van een gouden penning ter waarde van 2 dubbele dukaten. Deze maal werd deze toegekend aan Jacques Heckaert, majoor van het garnizoen, voor zijn extra ordinarisse diensten ten tijde van het beleg.

Op 25-2-1634 werd besloten om eenzelfde gouden penning ter waarde van 2 dubbele dukaten uit te reiken aan Heer Broucqsaulx, Commandeur op St. Anna bij Lillo, voor goede diensten bewezen aan de Stad.

Uit een journaal van een reis door Holland, Zeeland, Brabant en Vlaanderen door Mr. Matthys Beelaerts blijkt dat Mr. Beelaerts (oud burgemeester van Dordrecht) en Mauritius Scheltinga (grietman (rechter) van Lemsterland) op 12-3-1691 door de drossaard van Bergen op Zoom een gouden penning zijn geschonken ter waarde van 42 gulden.
(Totaal: 5) 

De hierboven genoemde aantallen betreffen slechts een kleine greep uit de daadwerkelijk uitgedeelde penningen!

  


 

LAKENLOODJES

 


 

LAKENLOODJES

Lakenloodjes zijn een soort keurmerken die aan gemaakte stoffen werden bevestigd om aan te tonen dat het textiel voldeed aan de door het gilde gestelde kwaliteitseisen. De lakenindustrie begint in de 12e en 13e eeuw in Vlaanderen. De Noordelijke Nederlanden volgden aan het eind van de 13e en 14e eeuw.

Als eerste steden, waar in de stadsarchieven melding wordt gemaakt van lakenproductie, kunnen we o.a. Middelburg (1271), Haarlem (1274), Dordrecht (1276) en Delft (1316) noemen. Wanneer het gebruik van lakenloodjes precies is begonnen, is niet bekend, maar het oudste lakenlood, in Noord West Europa gevonden, is opgegraven in Amsterdam en dateert van omstreeks 1275. Het loodje toont een afbeelding van een sleutel. Omdat de sleutel onderdeel van het wapen van Leiden vormt wordt dit lood aan deze stad toegeschreven.
Lakenloden bestaan eigenlijk uit twee platte schijven met een verbindingsstrip ertussen. In de ene schijf zit een gat en in de andere een pin.

laken 01

Deze werd door de stof laken 02gestoken en dan door het gat in het lood, waarna hij met een tang werd dicht geknepen. Later worden ook wel afzonderlijke stempels gebruikt voor het dichtslaan van het lood. Er bestonden ook loden met vier of zelfs zes schijven. Deze worden echter niet vaak gevonden en komen voornamelijk voor in Engeland. Een andere vorm van lakenlood is het zogenaamde pijplood. Dit is, zoals de naam al doet vermoeden, een klein loden pijpje wat om een paar draden van de stof werd geschoven waarna er een merkje in werd geslagen. Een in Bergen op Zoom gevonden mooi pijplood draagt een huismerk. 

Aan een laken werden vele verschillende loden bevestigd. Meestal waren dat loden die de verschillende stappen uit het productieproces vertegenwoordigden.
Zo werd het eerste lood aan het begin van het weven van het laken al bevestigd. Wanneer het laken later gekeurd werd op verschillende kwaliteitseisen werd dit in het lood aangegeven door middel van het aanbrengen van kloppen. Kloppen zijn kleine secundaire instempelingen in het hoofdlood. Zo werden bijvoorbeeld de letters M, W of STUCS ingeslagen. De M gaf daarbij aan dat de meester verantwoordelijk was voor de fouten in het weefsel. De W gaf aan dat de wever verantwoordelijk was en STUCS betekende dat de stof van zo’n slechte kwaliteit was dat hij zonder stadszegel verkocht moest worden.

laken 03

Hoofdlood Bergen op Zoom

In de middeleeuwen werd er, na alle keuringen, nog een eindlood aan het laken bevestigd. In latere tijden, 16e eeuw en later, worden de kloppen in het hoofdlood vervangen door de bevestiging van allemaal aparte loden voor iedere bewerkingsstap en de controle hierop. Zo konden er uiteindelijk wel 7 loden aan een laken bevestigd zijn.
Het hoofdlood toont vrijwel altijd het wapen van de stad waarin het laken werd gemaakt.
In Leiden waren dit bijvoorbeeld de gekruiste sleutels en in Bergen op Zoom waren dit in de 14e eeuw al de drie kruizen. Overigens kunnen niet alle loden met drie kruizen erop worden toegeschreven aan Bergen op Zoom. Ook de stad Breda toont drie kruizen in het wapen en dus ook op de lakenloden uit deze stad.
De aparte loden voor de verschillende bewerkingen, ook wel deelbewerkersloden genoemd, tonen meestal een familiewapen van de bewerker, een voorwerp uit dat wapen of een huismerk, al dan niet met de initialen van de bewerker zelf. Deze groep vormt de hoofdmoot van de opgegraven lakenloodjes. Simpelweg omdat er aan elk laken meerdere van deze loodjes waren bevestigd. Eén voor iedere stap uit het productieproces. Bijvoorbeeld hlaken 04et noppen, vollen, ruwen, scheren en verven van het laken. Het verven werd zelfs vaak in meerdere stappen uitgevoerd, die elk ook weer afzonderlijk gekeurd moesten worden. Een mooi voorbeeld voor een ‘ververs’ keurlood staat hiernaast afgebeeld.
Op de achterzijde van het lood werd soms nog wat extra informatie toegevoegd, zoals de totale lengte van het laken toen het gemaakt werd. Dit werd met een klop in het lood geslagen.

Een ander gegeven dat wel eens kan worden afgelezen is in hoeveel delen het laken werd verkocht. Dit werd aangegeven met een zogenaamd telmerk. Ook zijn er loden waarin een getal staat gekrast. Dit stond vermoedelijk voor het aantal kettingdraden dat voor de stof werd gebruikt. Het aantal kettingdraden is een maat voor de fijnheid van de stof.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 31 van maart 2006 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

MORTIEREN

 


 

MORTIEREN

Tijdens het beleg van Bergen op Zoom door de Fransen in 1747 is een groot deel van het zuidelijk stadsdeel volledig in puin geschoten door de Franse kanonnen. Men maakte toen niet alleen gebruik van de massieve ijzeren kanonskogels, waar al vele honderden jaren mee geschoten werd, maar ook van grote ijzeren mortierbommen. Deze mortierbommen worden al sinds het einde van de 16e eeuw gebruikt en vinden hun hoogtepunt in het einde van de 17e – 18e eeuw.

Een mortierbom is in feite een grote holle ijzeren bal met bovenin een vulgat en twee ijzeren oren. Via het vulgat werd de mortierbom of granaat gevuld met buskruit. In het vulgat werd een houten ontstekingsbuis geplaatst welke op zijn beurt weer gevuld werd met een zeer langzaam brandend kruitmengsel, sas genoemd, en afgedekt met een blikken omhulsel. Doordat de brandsnelheid van het kruidmengsel bekend was kon men precies berekenen hoe lang het zou duren voordat de granaat zou ontploffen. Hierdoor werd het mogelijk om de mortier zo te richten dat de granaat na het afvuren pas zou ontploffen als deze vlak boven de grond was. Dan richt hij ook de meeste schade aan. Door de hoeveelheid sas in de ontstekingsbuis te variëren kon men de ontploffingstijd aanpassen, zodat er vanaf verschillende afstanden geschoten kon worden en de granaten toch altijd net boven de grond zouden ontploffen. Natuurlijk ging er wel eens wat mis. De granaat kon veel te vroeg ontploffen, bijvoorbeeld onderweg of zelfs nog in de mortier. Of de granaat ontplofte helemaal niet, doordat de ontstekingsbuis tijdens de vlucht uit de granaat viel of het sas brandde niet goed genoeg door. Mortiergranaten werden afgeschoten met zogenaamde mortieren. Dit waren kanonnen met een zeer korte loop op een kleine affuit, ook wel stoel genoemd omdat deze in tegenstelling tot de affuiten waarop kanonnen liggen geen wielen heeft. Door de hele stad hebben we in de laatste jaren de nodige fragmenten van deze ontplofte granaten terug gevonden. Op elke opgraving doken er wel een paar op en ook door metaaldetectorzoekers worden ze nogal eens op akkers rondom de stad gevonden.

Ook tijdens de opgravingen op de Parade van 2002 tot 2005 zijn er de nodige fragmenten gevonden. Dat was ook wel logisch gezien het feit dat in 1747 dit deel van de stad volledig met de grond gelijk gemaakt was.
De huizen langs de Kerkstraat zijn na het beleg weer terug opgebouwd, kijk maar eens naar de jaartallen op de verschillende huizen. Het huizenblok dat achter de kerk stond is echter niet meer terug opgebouwd en is na het beleg een exercitie- of paradeplaats geworden. Vandaar ook de naam Parade. Tijdens deze opgravingen zijn naast de vele fragmenten ook 4 onontplofte granaten gevonden. Dit was op zich al bijzonder omdat het niet zo vaak voorkwam dat ze niet ontploften. Ook het feit dat ze niet zijn omgesmolten of direct terug naar de vijand geschoten maar in de bodem terecht zijn gekomen is voor ons archeologen natuurlijk extra leuk.
Drie exemplaren hebben een diameter van 31 cm en wegen ruim 80 kilo. In twee hiervan was nog zeker 2 kilo kruit bewaard gebleven en ook zaten er nog resten van de houten ontstekingsbuis in het vulgat. Helaas was het toch zo ver vergaan dat het niet mogelijk was deze nog te conserveren. Het vierde exemplaar is van een wat kleiner kaliber, maar weegt met zijn 22 cm toch nog ruim 35 kilo. Toen we na afloop van het onderzoek begonnen met het schoonmaken van de vondsten en uiteindelijk ook aan de granaten begonnen stond ons nog een verrassing te wachten. Drie van de vier granaten (1 is er nog niet schoongemaakt!) bleken een in reliëf meegegoten Franse lelie te hebben. Mooi in het midden gesitueerd, ongeveer 6 cm onder het vulgat. En alsof dat nog niet leuk genoeg was stond er op twee ook nog een naam en/of afkorting.
Op het ene exemplaar zijn onder de vage afbeelding van de Franse lelie de letters OVL zichtbaar. Het andere exemplaar toont tevens de lelie met daaronder de tekst HVRTAV.

15-13A bom 15-13B inzet detail

Hurtau is een niet al te veel voorkomende Franse naam maar een korte zoektocht op internet leverde toch een aantal vermeldingen op van Franse families.
Helaas geen wapensmeden of kanongieters. Over de betekenis van de letters OVL tasten we nog in het duister. Binnenkort zal er contact opgenomen worden met het legermuseum in Delft in de hoop dat zij ons misschien iets meer kunnen vertellen. Met het kanon dat enkele jaren geleden in de Koepelstraat is gevonden hebben we ook veel aan hun hulp gehad.
Na deze leuke verrassingen zullen we ook de fragmenten die we door de jaren heen verzameld hebben maar eens aan een nadere inspectie onderwerpen. Wie weet wat daar nog onder de roest vandaan gaat komen.
Mocht u nu na het lezen van dit artikel zeer fanatiek aan de slag gaan met een ooit gevonden fragment van een dergelijke granaat en zelf ook een (deel) van een tekst of afbeelding ontdekken, houden wij ons natuurlijk van harte aanbevolen voor eventuele nieuwe ontdekkingen.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 32 van juni 2006 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

EEN BIJZONDERE MUNTSPELD ACHTER HET ENGELSE HUIS

 


 

EEN BIJZONDERE MUNTSPELD ACHTER HET ENGELSE HUIS

 

In de winter en het voorjaar van 2005 is er archeologisch onderzoek uitgevoerd op het terrein aan de Geweldigerstraat, waar voorheen Schildersbedrijf de Waal gevestigd was. Op het terrein zijn sporen uit allerlei tijden aan het licht gekomen, onder andere de resten van een vroeg 15e eeuwse leerlooierij. Marco Vermunt zal in een van de komende nieuwsbrieven hier nog een artikel aan wijden. Eén vondst wil ik er nu reeds uitlichten.

In de tweede werkput kwam uit een 15e eeuwse ophogingslaag een bijzondere vondst, namelijk een broche gemaakt van een koperen munt, een zogenaamde muntspeld. Dit is de eerste keer dat een dergelijk sieraad in Bergen op Zoom werd gevonden. Eerder is er wel een tinnen muntspeld uit de 14e eeuw gevonden op het Gouvernementsplein. Deze was echter niet van een echte munt gemaakt.

Een muntspeld of muntfibula is een broche, die puur werd gebruikt als sieraad en dus niet, zoals zijn Romeinse tegenhanger, gebruikt werd om de kleding mee te sluiten.

In de Merovingische en Karolingische periode wordt er gesproken over pseudo-muntfibula’s omdat deze (meestal gouden) fibula’s waren vervaardigd naar voorbeeld van bestaande munten. Er zaten dus geen echte munten in verwerkt. In de 8e en 9e eeuw komen er onder andere via de Vikingen vele Arabische zilveren en gouden munten naar onze streken. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de muntschatten die op Wieringen zijn gevonden. Deze hoofdzakelijk zilveren munten zijn de eerste munten die op “grotere schaal” tot muntfibula werden vermaakt. De munten die toen in “Nederland” circuleerden, waren over het algemeen veel te klein om er een muntspeld van te maken. Het zal onder de Romeinen zeker ook gebeurd zijn, maar daar worden veel minder voorbeelden van gevonden.

Tot in de 12e en 13e eeuw worden Arabische munten tot muntfibula vermaakt. Wanneer in de 14e eeuw de tinnen pelgrimsinsignes in opkomst zijn, verschijnen ook de eerste tinnen pseudo-muntfibula’s. In tegenstelling tot hun vroeg Middeleeuwse broertjes, lijken deze fibula’s veel sterker op de bestaande munten van die tijd. Een mooi voorbeeld is dit grote exemplaar in de vorm van een Engelse rozennobel gevonden te Sluis. Wat de betekenis achter het gebruik van muntspelden is, is niet exact bekend.

munt1

Muntspeld Rozennobel uit Sluis

In de vroege Middeleeuwen stond op de muntspeld vaak de afbeelding van een sterk gestilleerde kop, mogelijk overgenomen van de toen voorkomende munten met een al even gestilleerde kop van de (lokale) heerser.

In de volle en late Middeleeuwen zien we de muntspelden gemaakt van Arabische munten. Vermoedelijk hadden de muntspelden toen een puur decoratieve functie. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat de munten gebruikt werden om wat er op de munten geschreven stond. Maar zeer weinig mensen zullen in deze streken in die tijd de Arabische taal machtig zijn geweest.

In de 19e eeuw dacht de Franse grote verzamelaar van tinnen insignes, Arthur Forgeais, dat de drager van de muntspeld op die manier zijn politieke voorkeur en partijschap uitdroeg. Zo zou bijvoorbeeld de afbeelding van een Engelse nobele  aangeven dat de drager loyaal was aan de Engelsen. Maar gezien de grote variaties in de voorkomende voorstellingen is dit niet waarschijnlijk. Ook is er wel eens gesuggereerd dat de spelden werden gebruikt om geldzakken met een bepaalde muntsoort te labelen. De meest waarschijnlijke reden is echter dat de spelden puur voor de sier gedragen werden.

In tegenstelling tot goud en zilver, was tin enigszins betaalbaar voor de arme Middeleeuwer. Op die manier kon hij zijn waarschijnlijk sobere kleding wat opsieren.

Nu weer even terug naar onze eigen vondst uit de Geweldigerstraat. Na ongeveer een jaar lang in spanning zitten, tot de reiniging en conservering van de muntspeld gereed was, hebben we hem eindelijk kunnen determineren. De hier gevonden muntspeld is gemaakt van een Arabische munt uit de 13e eeuw. Het gaat om een imitatie van een dirhem van de Ayyubiden uit Damascus van Al Salih Ismail (1237-1245) met kalief Al Mustazim. 

munt4

voorzijde muntspeld

 

munt5

achterzijde muntspeld

                                        

 

 

 

 

 

Muntfibula’s van Arabische munten worden in het noorden van Nederland en Duitsland wel vaker gevonden. We zien dan vooral de 8e en 9e eeuwse zilveren dirhems en de 12e en 13e eeuwse gouden dinars, waar muntspelden van gemaakt worden. Ook worden er daar muntfibula’s gevonden van lokaal nageslagen dinars van een zeer laag gehalte goud of messing, vaak met teksten in fantasie-arabisch.In Groningen is tijdens rioleringswerkzaamheden in 2001 een dergelijk exemplaar gevonden.

munt2

voorzijde muntspeld uit Groningen

 

munt3

achterzijde muntspeld uit Groningen

 

 

 

 

 

 

In het zuiden van Nederland worden ze eigenlijk niet gevonden. Dat maakt onze vondst natuurlijk speciaal.  

Er is echter nog iets bijzonders met onze muntspeld aan de hand. Het gaat hier, zoals gezegd, om een imitatie van een dirhem maar niet om een lokaal gemaakt product. Onze imitatie is gemaakt in het nabije oosten door de kruisvaarders en waarschijnlijk door een kruisvaarder gebruikt voor het maken van een muntspeld en mee naar Bergen op Zoom genomen. Het namaken van munten van de Ayyubiden door de kruisvaarders was vooral in de eerste helft van de 13e eeuw populair. In 1250 heeft de paus een verbod uitgevaardigd op de verdere aanmaak van dit soort munten, ze waren immers van de heidenen en stonden vol met Arabische religieuze teksten. Nieuwe munten moesten een kruisje, de christelijke jaartelling en de geloofsbelijdenis (maar dan in het Arabisch) dragen. De dynastie van de Ayyubiden werd gesticht door Al Salhi Al-Din, beter bekend als Saladin, een Koerdische leider uit Tikrit. De Ayyubiden regeerden van 1171 tot 1260 over een groot gebied in het Midden-Oosten. Saladin versloeg verpletterend de kruisvaarders in 1187.

Het is voor zover wij weten de eerste keer dat er een dirhem van de kruisvaarders, welke al dan niet tot muntfibula verwerkt is, gevonden is in Nederland.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 33 van september 2006 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

ROMEINSE MUNTEN ACHTER DE GERTRUDISKERK

 


 

ROMEINSE MUNTEN ACHTER DE GERTRUDISKERK

 

In de jaren 2002 tot 2005 heeft er op de Parade in Bergen op Zoom een grootschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit is verreweg het grootste onderzoek dat in de middeleeuwse stadskern is uitgevoerd.Tot 1747 is het hele plein bebouwd geweest en  in de directe omgeving was al eens materiaal uit de 10e en 11e eeuw aangetroffen. De verwachtingen waren dan ook hoog gespannen voor wat betreft het aantreffen van middeleeuwse sporen. Behalve vele laat middeleeuwse sporen hebben we op een diepte van gemiddeld twee meter ook sporen aangetroffen van deze vroege periode. Dit gunde ons een nieuwe kijk op de ontwikkeling van het huidige Bergen op Zoom in die tijd.

Tot ieders verbazing kwam onder deze 10e en 11e eeuwse sporen nog een laag met vondstmateriaal tevoorschijn. Wat in eerste instantie leek op loodzand (een natuurlijke bodemlaag), bleek bij nader onderzoek de bodem van een veenmoerasje waaruit al het organisch materiaal verdwenen was. Wat overbleef was een witte zandlaag die vol zat met Romeinse scherven. Dit veenmoerasje heeft in de Romeinse tijd waarschijnlijk een rituele functie vervuld en heeft dienst gedaan als offerplek. Uit deze laag zijn vele vondsten uit de Romeinse tijd verzameld. Hoofdzakelijk scherven van kleine amfoortjes (puntkruikjes) en een enkele kraal van barnsteen.

rom munten 1Een andere vondstcategorie die verzameld is uit deze laag zijn munten. Op het moment van de vondst vaak niet of nauwelijks als zodanig herkenbaar. De munten hebben namelijk in de ruim 1800 jaar dat zij in de bodem verbleven een dikke laag van koper- en ijzeroxide om zich heen verzameld. Koper uit de munt zelf en ijzer uit de bodem. We noemden deze munten in het veld dan ook gekscherend “pepernoten”, hoewel ze natuurlijk meer weg hebben van kruidnootjes.

In het afgelopen jaar zijn deze munten, bijna 80 stuks, schoongemaakt en geconserveerd bij restauratie atelier Restaura in Haelen. Jo Kempkens en Ton Lupak van dit atelier hebben vele uren gestoken in dit zeer secure en tijdrovende werkje. Na dit proces bleek een aardig aantal munten in een redelijke tot goede staat te verkeren.

Het is verplicht om alle munten van vóór 1600 aan te melden bij het Geldmuseum in Utrecht (voorheen het Koninklijk Penning Kabinet in Leiden, na de fusie met de Rijksmunt onder deze nieuwe naam voortgezet). Op 23 november ben ik daarom met alle munten van de Parade naar Utrecht getogen om ze aan te melden. In ruil voor de melding worden de munten gratis gedetermineerd. Dat scheelt ons weer vele dagen speurwerk in boeken. In Utrecht is men ruim 6 uur bezig geweest om alle munten te bekijken en een zo goed mogelijke datering te geven.

Voor we verder gaan wil ik even kort iets uitleggen over het Romeinse muntstelsel.
De munteenheid in de Romeinse tijd was de as. In het begin een grote gegoten munt van ruim 50 gram. 

rom munten 2 

Onder keizer Augustus en zijn opvolgers was de as een kleine munt van 8 tot 11 gram. De as was geslagen uit koper. Een even zo grote munt geslagen uit messing (orichalcum) was de dupondius die een waarde had van 2 as. Bij bodemvondsten is het verschil tussen beide munten vaak niet meer zo duidelijk te zien omdat de munt door zijn verblijf in de bodem een groene tot bruine kleur heeft gekregen. Behalve het verschil in metaal, werd er onder keizer Claudius nog een verschil ingevoerd. Op een as was de keizer altijd gekroond met een lauwerkrans en op de dupondius met een stralenkroon. De grootste koperen munt was de sestertius welke een waarde had van 4 as. Daarboven stond de zilveren denarius met een waarde van 16 as. De hoogste waarde had de aureus, deze gouden munt was maar liefst 400 as waard. Andersom zou je ook kunnen zeggen:

1 aureus = 25 denarii = 100 Sestertii = 200 dupondii = 400 assen  

Uiteindelijk bleken 44 van de 79 munten toeschrijfbaar aan een bepaalde keizer. De hoofdmoot van de munten dateert uit de periode van ca. 117 tot 192 na Chr. 

Terug naar de gevonden munten achter de Gertrudiskerk. De oudste munt dateert uit de regeerperiode van Claudius (41 – 54 na Chr.). Het gaat hier om een as, maar niet een as geslagen in opdracht van de keizer. We hebben hier te maken met een zogenaamde barbaar. Ook wel een barbaarse navolging van een Romeinse munt genoemd. Alle volkeren die niet tot het Romeinse rijk behoorden werden door de Romeinen gezien als barbaren. Deze volkeren sloegen eigen munten die onder andere geïnspireerd waren op bestaande Romeinse munten en zullen waarschijnlijk alleen gecirculeerd hebben aan en/of buiten de grenzen van het Romeinse rijk, in barbaars gebied.

neroAndere munten die gevonden zijn, zijn geslagen onder Nero (54 – 68 na Chr.), Vespasianus (69 – 79 na Chr.), Domitianus (81 – 96 na Chr.), Nerva (96 – 98 na Chr.) en Traianus (98 – 117  na. Chr.)

Zoals eerder gezegd dateert de hoofdmoot van de munten globaal uit de laatste 3 kwart van de 2e eeuw. Uit die periode hebben zijn er voornamelijk munten gevonden van keizer Hadrianus (117 – 138 na Chr.) 6 munten, keizer Antoninus Pius (138 – 161 na Chr.)10 munten en Faustina Jr. (145 – 175) 7 munten.

Het is niet met zekerheid te zeggen dat deze periode ook de hoogtijdagen van de offerplaats waren. Vrijwel alle munten uit deze periode vertonen een hoge mate van slijtage en zouden best eens erg lang gebruikt kunnen zijn. Deze periode was ook een tijd waarin zeer veel munten werden geslagen en zij bleven nog tot ver in de 3e eeuw in circulatie. 

Een van de munten betreft een sestertius van Aelius. Aelius werd in het jaar 136 geadopteerd door keizer Hadrianus met de bedoeling om hem zijn opvolger te maken. Hij heeft het echter niet gehaald tot keizer omdat hij een half jaar voor Hadrianus overleed op 1 januari 138. Antoninus Pius zou uiteindelijk de opvolger van Hadrianus worden onder voorwaarde dat hij Lucius Verus (de zoon van Aelius) en Marcus Aurelius (de neef van Buste Marcus aureliusHadrianus) zou adopteren. Marcus Aurelius zou uiteindelijk in 161 na Chr. Antoninus Pius als keizer opvolgen. Lucius Verus was in de jaren 161-169 na Chr. mede keizer met hem. Hij was getrouwd met Lucilla, de dochter van Marcus Aurelius en diens vrouw Faustina, de jongere. Marcus Aurelius kreeg ook een zoon, namelijk Commodus welke zijn vader in 180 na Chr. zou opvolgen als keizer van het Romeinse rijk.

Van alle hiervoor genoemde personen zijn er op de Parade munten aangetroffen.

Een leuk exemplaar betreft een sestertius van Lucilla. Op de keerzijde van deze munt zien wij Lucilla zittend op een kruk die een kind zoogt met om haar heen nog twee kinderen.

rom munten 3

Voor- en keerzijde sestertius van Lucilla

Ook van haar man Lucius Verus hebben we enkele munten gevonden. Namelijk een mooie sestertius geslagen  tussen 161 en 163 na Chr.

De enige zilveren Romeinse munt van de parade is ook geslagen onder Lucius Verus: een erg mooi bewaard gebleven denarius. Let maar eens op het detail dat nog te zien is op de kop van de keizer.

Aan de hand van het opschrift en type weten we dat deze denarius is geslagen tussen 5 december 162 en het voorjaar van 163 na Chr.

rom munten 4

Voor- en keerzijde denarius Lucius Verus

Opvallend is dat er in het moerasje vrijwel alleen bronzen munten zijn aangetroffen. We kunnen hieruit concluderen dat men waarschijnlijk alleen munten met een lage waarde offerde.

De jongste munt die is aangetroffen is een sestertius van Gordianus III (238 – 244 na Chr.). Deze munt is verreweg het best bewaard gebleven van allemaal. Hij is waarschijnlijk maar korte tijd in omloop geweest en zal al vrij snel na het slaan in het moerasje gegooid zijn als offer aan de goden.

rom munten 5

Voor- en keerzijde sestertius van Gordianus III

Hierna volgt een opsomming van het aantal munten dat van iedere keizer is aangetroffen. 

Claudius 41-54 na Chr. 1
Nero 54-68 na Chr. 1
Vespavianus 69-79 na Chr. 2
Domitianus 81-96 na Chr. 1
Nerva 96-98 na Chr. 1
Traianus 98-117 na Chr. 3
Hadrianus 117-138 na Chr. 6
Aelius 136-138 na Chr. 1
Antoninus Pius 138-161 na Chr. 10
Faustina Jr. 145-175 na Chr. 7
Marcus Aurelius 161-180 na Chr. 3
Lucius Verus 161-169 na Chr. 2
Lucilla 161-180 na Chr. 3
Commodus 180-192 na Chr. 2
Gordianus III 238-244 na Chr. 1
     
Niet toeschrijfbaar 0 – 192 na Chr. 29
Niet toeschrijfbaar 100-192 na Chr. 6

Met dank aan Jan Pelsdonk, Jan Stuurman en Paul Beliën van het Geldmuseum in Utrecht.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 34 van december 2006 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

DE KLOTENDOLK

 


 

 

DE KLOTENDOLK

 

De geschiedenis heeft door de eeuwen heen een enorme variëteit aan slag- steek- en vuurwapens voortgebracht. Deze variëren van grote katapulten en kanonnen voor massaal gebruik tot kleine persoonlijke wapens zoals pistolen, messen en dolken. Vele van dergelijke wapens heeft het overleefd naar onze tijd. Bijvoorbeeld op de wapenafdeling van musea, bij mensen thuis op zolder of aan de schoorsteenmantel. Maar bijvoorbeeld ook als meerpalen langs een haven in de vorm van in de grond ingegraven kanonnen.

Soms komt er bij archeologisch onderzoek ook wapentuig uit het verleden naar boven. Meestal gaat het om objecten uit de laatste 500 jaar. In Bergen op Zoom is bij archeologisch onderzoek bijvoorbeeld een 16e eeuws ijzeren kanon boven de grond gekomen. In 2004 werden op de Parade enkele fragmenten gevonden van een 17e eeuwse sierdegen. Maar soms komt er ook ouder wapentuig boven.  

Toen in 2005, na afloop van het archeologisch onderzoek, op de Parade van start werd gegaan met het uitgraven van de nieuwe parkeerkelder kwamen in de buitenste rand nog steeds nieuwe sporen tevoorschijn. Omdat deze strook niet eerder onderzocht kon worden, kregen we gelukkig genoeg tijd om ook deze sporen goed vast te leggen. Aan de westkant van het terrein, ter hoogte van de plataan, kwam een grote waterput tevoorschijn. De bovenste 2,10 meter bestond uit baksteen van een zeer groot formaat (7½x11x30 en 8×17½x31½ cm). De onderste 3,30 meter van de put was opgebouwd uit grote vierkante blokken Gobertange steen. Dit was het deel wat dieper doorliep dan de aan te leggen keldervloer. Omdat de waterput onder het beton zou verdwijnen hebben we in overleg met de uitvoerder van bouwbedrijf Sprangers besloten dat we 3 dagen konden besteden aan het uitgraven van de waterput. Midden door de put was een betonnen boorpaal geplaatst, dit maakte het uitgraven van de put niet makkelijk maar het was de moeite waard.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

De uitgegraven waterput

Vele aardewerkscherven zijn geborgen, alsook veel organisch materiaal in de vorm van textiel, wol, haar, kurk, hout en leer. Alles uit de periode rondom 1300, de periode waarin de stedelijke ontwikkeling van Bergen op Zoom net op gang begint te komen. Een van de meest bijzondere vondsten uit de put betreft de vondst van een zogenaamde klotendolk, in preutsere tijden ook wel nierdolk genoemd. De dolk zat deels in het beton van de boorpaal.  

De klotendolk dankt zijn naam aan de twee kleine, bolvormige uitstulpingen aan de bovenzijde van het heft op de overgang met het lemmet. De middeleeuwse Engelsen noemden dit type dolk een “ballock dagger”, de Fransen noemde het een “dague a couillettes”. Deze namen omschrijven de vorm van de uitstulpingen. Sommigen menen dat de rest van het heft met zijn taps toelopende uiteinde als fallus gezien dient te worden en zo het mannelijke geslachtsorgaan voorstelt. 

De klotendolk was hoofdzakelijk een burgerwapen. In noordwest Europa vooral in gebruik tussen de 14e en de 16e eeuw. Dit betekent dat het in Bergen op zoom gevonden exemplaar een vroeg stuk is. Doordat hij zo algemeen gebruikt werd, en in die zin te weinig bijzonder was, zijn er nauwelijks exemplaren van bewaard gebleven. Bovendien is de conservering van de exemplaren die archeologen aantreffen, vaak matig. Het heft van een klotendolk is gewoonlijk gedraaid en gestoken uit een massief stuk hout. Ivoor en metaal komen ook voor maar hout is het meest gebruikt. Aan de achterzijde loopt het heft van een klotendolk iets breder uit en is daar vrijwel altijd voorzien van een bronzen of koper kapje. Massief of gevuld met lood als tegengewicht voor het lemmet om zo een gebalanceerd wapen te produceren. Ook zorgde de verbrede achterzijde van het heft ervoor dat het niet makkelijk uit de hand schoot. De bolvormige uitstulpingen functioneerde als een soort stootplaat welke op andere wapens gevormd wordt door een metalen plaatje op de overgang van heft naar lemmet ter bescherming van de hand. Het lemmet van de klotendolk had een driehoekige (1-zijdig snijdend) ruitvormige (2-zijdig snijdend) doorsnede. Naar beneden toe liep het lemmet breder uit om hier over te gaan in een naaldangel welke in een in het heft geboord gat werd geplaatst. Vaak werden er aan weerszijden van de naaldangel een soort weerhaken aangebracht om er zeker van te zijn dat het lemmet in het heft niet meer kon bewegen.  

Het heft kan verschillende vormen hebben. Er zijn heften gevonden met een ronde of een vierkante doorsnede. Ook zijn er heften bekend met een achtkantige of gefacetteerde vorm voor meer grip. In 1998 is in een beerput in Delft een hele mooie klotendolk opgegraven. Het slanke, gefacetteerde heft was voorzien van inlegwerk met git en een patroon van zeer kleine ingeslagen zilveren spijkertjes.

klotend 4

Afbeelding van de Bergse klotendolk, ongereinigd

 

De klotendolk werd gewoonlijk aan de riem, net achter de rechter heup gedragen. Omdat de meeste mensen rechtshandig zijn werd het primaire wapen, een zwaard, aan de linker heup gedragen. Dit was heel praktisch met de rechterhand te pakken. Het secundaire wapen, de dolk, hing dan aan de rechter heup. 

De in Bergen op Zoom opgegraven klotendolk heeft een enigszins vierkant houten heft met relatief grote ballen aan weerszijden. Aan de achterzijde is het heft voorzien van een dun koperen kapje waaronder mogelijk een niet bewaard gebleven hoeveelheid lood heeft gezeten. Omdat de dolk deels in het beton zat, toen deze in de waterput werd aangetroffen, is deze zeer voorzichtig verwijderd. Helaas is het heft hierbij toch deels gebroken. 

Ook de uiterste punt van de dolk is niet meer aanwezig. Mogelijk was het afbreken van de punt aanleiding om hem in de buiten gebruik gestelde waterput te deponeren.  

Bijzonder aan het Bergse exemplaar is dat het heft over het gehele oppervlak is voorzien van honderden ingeslagen nageltjes. De bolle kopjes van de nageltjes vormen een golvend patroon over het hele heft. De nageltjes zullen echter niet alleen een decoratieve functie hebben gehad. Door het hele heft van nageltjes te voorzien zal de gebruiker zeker ook een betere grip op het heft hebben gehad.   

De klotendolk wordt op dit moment gerestaureerd bij Restaura in Haelen. Alvorens de dolk helemaal gerestaureerd is, moet er nog het nodige aan gedaan worden. Onderstaande röntgenfoto van de dolk toont een mooi beeld van de vele nageltjes.

klotend 3

 

Bij het vrijleggen van het heft zal ieder nageltje afzonderlijk moeten worden gefixeerd om te voorkomen dat ze tijdens de restauratie uit het heft vallen.  

Na afronding van de restauratie zal de klotendolk misschien een plek krijgen op een nieuwe tentoonstelling over de geschiedenis van de stad in het Markiezenhof. 

11-03 klotendolk

De klotendolk na restauratie

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 35 van maart 2007 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

GESPEN

 


 

GESPEN

 

De gesp zoals we die nu kennen is primair een Romeinse uitvinding. Zij waren de eersten die gebruik maakten van een beugel met een angel dat door een gaatje in een riem diende te worden gestoken. Het waren echter de Kelten die voor het eerst objecten gingen gebruiken voor het sluiten van kleding in een andere vorm dan de fibula.

Iedereen is waarschijnlijk wel bekend met de grote hoeveelheden gouden voorwerpen die door de, hoofdzakelijk op het Ierse eiland wonende, Keltische volkeren zijn gemaakt. Deze worden gevonden in grote schatvondsten van soms wel honderden voorwerpen bij elkaar. Meestal bestaan dergelijke vondsten hoofdzakelijk uit arm- en nekbanden. Een enkele maal zitten er in deze schatvondsten ook voorwerpen die enigszins lijken op armbanden maar daar eigenlijk veel te plat voor zijn of een veel te grote opening hebben waardoor deze nooit op de arm zou kunnen blijven hangen. Ze bestaan uit een brede lage boog uitlopend in een schelp aan iedere zijde. De bogen zijn massief gegoten, de schelpen bestaan uit een zeer dun plaatje goud.

Gesp. 1

Keltische “dress fastener”

De totale lengte varieert tussen de 15 en 25 cm. Het idee is dat deze objecten gebruikt werden voor het sluiten van kleding. De twee brede schelpen een weerszijden van de boog werden door een gat in de kleding gestoken. Op een zelfde manier als een knoop in een knoopsgat. Op die manier kon een kledingstuk tot op zekere hoogte worden gesloten afhankelijk van de afstand tussen de twee schelpen. Een goede Nederlandse naam voor deze voorwerpen is er niet, maar de Britten noemen dit een “dress fastener”. Mocht je ooit in Dublin op vakantie zijn ga dan beslist langs het National Museum of History and Archeology voor een schitterende collectie waarin zich ook diverse van deze dress fasteners bevinden.

De oorsprong van het woord gesp is niet exact bekend. De Engelse benaming is buckle. Dit is afkomstig van het Latijnse woord Buccala wat wangband of vizier betekent. Dit verklaart waarschijnlijk waarom de gesp onder de Romeinen een militaire oorsprong heeft. Zoals gezegd waren de Romeinen de eerste die de gesp gebruikten in de vorm zoals we die heden ten dage nog steeds kennen. Een gesp bestaat in feite uit slechts 2 onderdelen: de beugel (al dan niet met tussenstijl) en de angel. 

In de Romeinse tijd heeft de gesp vooral een functionele functie. Het is dan ook de meest ideale manier om 2 riemen met elkaar te verbinden. Dat de gesp zijn oorsprong vindt in het militaire deel van de Romeinse cultuur is niet vreemd en is vooral te verklaren door de gebruikelijke kleding van een Romeinse soldaat in die tijd. Deze bestond uit vele verschillende delen welke met leren riemen door middel van gespen met elkaar werden verbonden. 

Vroege Romeinse gespen hebben vaak een simpele rechthoekige vorm. Later ontwikkelen vooral de militaire exemplaren zich tot sierlijke vormen om aan het eind van de Romeinse tijd te zijn verworden tot rijk geornamenteerde objecten. Zie bijvoorbeeld de gesp hieronder. Let op de gestileerde paardenkoppen aan de basis van de angel?

 gesp 2

In de periode na de Romeinse tijd zet deze trend zich voort. Gespen uit deze periode zijn zeer rijk versierd. Niet alleen de ovale of D-vormige beugel maar vooral ook de beslagplaat waarmee de gesp aan de riem was verbonden, waren voorzien van de nodige ornamentatie. Het meest voorkomende zijn afbeeldingen van dieren (paarden) maar ook mensen worden op dit soort gespen aangetroffen. In de vroege periode nog duidelijk herkenbaar maar later steeds meer gestileerd. Gespen waren vaak gemaakt van ijzer en koperlegeringen maar de rijken konden zich ijzeren gespen met zilver inlegwerk of gespen helemaal van zilver of goud met inlegwerk van emaille en edelstenen veroorloven. Het vakmanschap van de metaalbewerkers uit die tijd is lange tijd ongeëvenaard geweest. De gesp en vele beslagstukken op de riem was in de vroege middeleeuwen een echt statussymbool. Hierdoor was de functionaliteit van de gesp wel eens van ondergeschikt belang aan het uiterlijk.

Een van de mooiste en meeste bekende voorbeelden is toch wel de gesp welke is gevonden in het scheepsgraf in het Engelse Sutton Hoo. Deze werkelijk uitzonderlijk knap gemaakte gouden gesp uit ca. 625 na Chr. heeft waarschijnlijk toebehoord aan Koning Raedwald of East Anglia.

gesp 3

gouden gesp, ca. 625 n.Chr.

Aan het einde van de 10e eeuw laten we de grote en opzichtige gespen achter ons en vallen we terug op de wat simpelere kleine uitvoeringen met een ovale of D-vormige beugel. De beugel is nog wel vaak rijkelijk versierd, maar is niet meer te vergelijken met hun Merovingische en Karolingische voorgangers. De grote beslagplaat word vervangen door een veel kleiner exemplaar, soms gegraveerd met ingewikkelde dierfiguren of geometrische patronen. Uit zondering hierop vormen gespen uit het Franse Limoge. Deze gespen uit de late 12e en 13e eeuw hebben een grote brede beugel met tussenstijl en beslagplaat die bevestigd is aan de recht afgewerkte zijkant.

Allen zijn rijk geornamenteerd met emaille inlegwerk op de beugel. De vierkante beslagplaat is voorzien van verhoogde stilistische dier- of mensfiguren en ingelegd met emaille, voornamelijk in de kleuren rood en blauw. Het geheel was op het metaal nog eens verguld wat zorgde voor een zeer opvallend uiterlijk. Opvallend bij deze gespen is dat de angel en de beslagplaat aan verschillende delen van de beugel zijn bevestigd. Iets wat tot dat moment nog niet eerder werd gedaan. Dergelijke gespen zijn zeer zeldzaam en er is dan ook maar een handvol complete exemplaren bewaard gebleven.

In de 2e helft van de 13e eeuw wordt steeds minder gebruik gemaakt van emaille. Beslagplaten worden dan steeds meer alleen gegraveerd. Aan het einde van de 13e eeuw verdwijnen dit soort gespen geheel uit de archeologische contexten. In Bergen op zoom is op het terrein van de voormalige zeilmakerij van Ribbens in een kuil met laat 13e eeuws pottenbakkers afval een vierkante beslagplaat gevonden met daarop de gravering van een gekroonde M. Het geheel vertoont nog resten van vergulding. Omdat de gravering nogal kinderlijk aan doet is het niet met zekerheid te zeggen dat het hier om een stuk uit Limoge gaat. Mogelijk hebben we hier te maken met een lokaal product dat is gemaakt naar Frans voorbeeld.

 gesp 4

De late middeleeuwen is een tijd waarin de gesp een grote vormevolutie doormaakt.
In de 14e eeuw komen gespen met een rechthoekige vorm, een ovale vorm, een ronde vorm en D-vormig naast elkaar voor. Ook de dubbel ovaal vorm (8-vormig) heeft zijn opkomst in de late 14e eeuw. Een onderscheid in vorm naar functie is niet echt te maken. De grootte van de gesp is natuurlijk wel deels bepalend voor de functie die de gesp zal hebben gehad. Een gespje van 1½ cm zal niet gebruikt zijn om de broekriem mee te sluiten. Op het Gouvernementsplein zijn bij het archeologisch onderzoek naar het pestkerkhof in 1999 diverse skeletten opgegraven waarbij op het bekken (onder de handen) een ronde gesp werd aangetroffen. Het is aannemelijk gezien de positie op het lichaam dat deze gebruikt zijn als gesp voor het sluiten van bijvoorbeeld een broekriem. We kunnen echter een symbolische functie niet uitsluiten.

Veruit de meeste lichamen werden gevonden met de handen over elkaar gevouwen ter hoogte van het kruis. Een logische plaats voor het aantreffen van een broekriemgesp.

Echter uit een niet nader onderzocht massagraf zijn met de metaaldetector nog 2 gespen geborgen. De handen van de overledenen waren naast het lichaam gepositioneerd. Onder iedere hand lag 1 gesp. Zijn de gespen doelbewust onder de handen van de overledenen geplaatst om ook in het hiernamaals een verbintenis met de nabestaanden te creëren of is de positie een toevalligheid? Er zijn immers genoeg skeletten opgegraven waarbij geen gespen zijn gevonden.

 gesp 5

In de 14e eeuw zien we dat de angelrust (de plaats op de beugel waarop de angel rust) steeds vaker versierd word. In het begin is dit nog heel minimaal met enkele lijntjes of een verdiept stukje in de beugel waar de angel in valt. Maar naarmate we verder komen in de tijd en men ook de rest van de beugel meer gaat versieren worden de angelrusten steeds meer geprononceerd. Een mooi voorbeeld van een op een akker aan het Benedenbaantje gevonden dubbel ovaal gesp, die aan beide zijden van de beugel een angelrust in de vorm van D-gesp heeft, ziet u hier onder.

gesp 6

In de 16e eeuw wordt de simpele gesp, waarbij de angel bevestigd zit aan de beugel, geheel verdrongen door de gesp met tussenstijl. Dit model maakt in de periode tussen ca. 1450 en 1700 vele vormveranderingen door die voornamelijk kunnen worden toegeschreven aan de veranderende smaak van de gebruiker. De gesp wordt dus een echt modeartikel.

In de 17e eeuw vindt er sinds lange tijd een functionele vernieuwing plaats in het uiterlijk van de gesp. Aan de tussenstijl wordt om de angel een zogenaamde haakbeugel bevestigd. Het idee hierachter was dat de haakbeugel achter de riem gehaakt kon worden teneinde een betere bevestiging van de riem te bewerkstelligen. Om de haakbeugel goed te kunnen bevestigen werd de meegegoten tussenstijl vervangen door een secundair aangebrachte pin. Deze pin, meestal van ijzer, stelde de gebruiker in staat om het soort haakbeugel aan de gesp te variëren. Omdat ijzer in de bodem snel wegroest worden er vaak 17e en 18e eeuwse gespen gevonden waarvan de tussenstijl ontbreekt. Alleen de beugel is dan bewaard gebleven.

In de 18e eeuw zien we de schoengesp, welke gebruikt werd om de leren riempjes van de schoen aan elkaar te verbinden, steeds groter worden. Schoenen zijn inmiddels zodanig gemaakt dat de gesp eigenlijk zijn functie verliest, maar toch blijft hij op de schoen bevestigd zitten. Kijk maar eens naar oude 18e eeuwse schilderijen met afbeeldingen van rijkere personen. Zij hebben vaak grote zilveren gespen op de schoenen. Ook hogere militaire of marine officieren hebben dergelijke gespen op de schoenen.

In de schatvondst, die in 2003 door twee bouwvakkers werd gedaan op het Ribbens terrein aan de Rijtuigweg, zaten ook een viertal van dergelijke zilveren schoengespen.

In de 19e en 20e eeuw verwordt de gesp weer tot een alledaags gebruiksvoorwerp.  

In vroeger tijden werden de gespen vooral gemaakt van metaal, maar ook hout en been werden gebruikt. In een enkel geval werd zelfs gebruik gemaakt van bergkristal voor de beugel.

Tegenwoordig wordt de metalen gesp steeds meer verdrongen door de plastic veiligheidssluiting. Zal deze de gesp ooit helemaal gaan vervangen en komt er hiermee een eind aan een product dat meer dan 2000 jaar stand heeft gehouden? We zullen het zien…

 MINOLTA DIGITAL CAMERA

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 36 van juni 2007 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

ARCHEOLOGIE IN IJSLAND, DEEL 1

 


 

ARCHEOLOGIE IN IJSLAND, DEEL 1

 

ijs9Afgelopen zomer ben ik 11 dagen met vakantie geweest naar IJsland. Even geen archeologie dacht ik, nou dat liep even anders. Zodra we van het vliegveld naar het eerste hotel reden viel mijn oog op diverse netjes gestapelde torentjes van keien. Sommige stonden erg dicht langs de weg, anderen een redelijk eind het land in. Gedurende de hele vakantie ben ik vele honderden van dergelijke torentjes tegen gekomen. Sommige slechts 5 stenen hoog, anderen soms wel ruim een meter hoog.

Gedurende de reis hebben mijn vader en ik vele mogelijkheden voor deze torentjes bedacht. Omdat sommigen zo dicht langs de weg stonden zou een van de mogelijkheden kunnen zijn dat het hier om een soort gedenkteken zou kunnen gaan ter nagedachtenis aan iemand die op die plek was overleden. We zagen ze echter ook ver in het binnenland, op plekken waar je nou niet een-twee-drie even naar toe loopt en een torentje wegzet. Op veel plaatsen kon je vanaf het ene torentje weer een andere zien. Vanaf het andere torentje kon je vervolgens weer de volgende zien. En zo werd het volgende idee geboren. Misschien stammen de torentjes nog wel uit een tijd dat op het grootste deel van het eiland geen wegen lagen en dienden ze als een soort wegwijzers. Helemaal niet zo’n gek idee, maar met de hoeveelheid sneeuw die hier in de wintermaanden valt, zouden de torentjes onder een pak sneeuw nauwelijks meer opvallen. Dus dat idee hebben we ook vrij snel weer laten varen. Dat ze echter echt een betekenis hadden werd wel duidelijk toen we langs een gebied kwamen dicht bij het vliegveld Keflavik. Hier werd hard aan de weg gewerkt en er werden nieuwe wegen en verkeerspleinen aangelegd. Daar waar een torentje stond, werd de weg er gewoon omheen aangelegd. De betekenis van de torentjes zou nog bijna de hele vakantie een raadsel blijven.

Na de eerste twee dagen vele schitterende bergen, valleien en watervallen gezien te hebben zijn we op de derde dag naar het dorpje Hólar gegaan. Hier staat namelijk een heuse kathedraal uit 1763 en aangezien de architectuur hier voornamelijk bestaat uit golfplaatbouw, inclusief de kerken, zou dit een leuke afwisseling zijn. Hólar ligt in de Hjaltadalur vallei en is een van de oudste plaatsen op IJsland. Van 1106 tot 1798 was dit een van de twee bisdommen van het eiland en in die tijd mocht het zich ook de hoofdstad van het noorden noemen. Naast de kathedraal staat een 27 meter hoge klokkentoren. Dit monument werd in 1950 gebouwd ter nagedachtenis aan bisschop Jón Arason die in 1550 is onthoofd. Vandaag de dag wonen in Hólar ca. 400 mensen en staat er naast de kathedraal ook de landbouw universiteit van het land.
Naast de kathedraal viel mijn oog op een kruiwagen en, wat op het eerste gezicht, leek op een paar schommels. Al snel bleek dat het geen schommels waren, maar schudzeven. Er was hier een heuse opgraving aan de gang. Gezien de hoeveelheid onkruid die in de opgravingsput groeide, moet het toch al even geleden zijn dat hier echt gewerkt is. Desalniettemin lagen alle vondsten nog keurig in zakjes verpakt en van gegevens voorzien in de put. Onder de vondsten een overduidelijk stukje Bergs aardewerk.
Door even rond te vragen in het dorp kwam ik al snel het een en ander te weten over de opgraving.

ijs13

Omdat Hólar zo’n belangrijke plaats is geweest in vrijwel de gehele geschiedenis van IJsland zijn er zeer veel geschreven bronnen overgebleven die over de stad vertellen.
Vanwege die geschreven bronnen is er nog bijna geen archeologisch onderzoek uitgevoerd in die plaats. In 2002 is men gestart met een uitgebreid onderzoek door een groot internationaal team. Omdat een graafmachine, evenals het gebruik van schoppen, daar uit den boze is, vordert het onderzoek langzaam maar gestaag. Archeologisch onderzoek is uitgevoerd op 6 verschillende plekken in het stadje. De vrees was dat het vele bouwen en de landbouw een groot deel van de archeologische ondergrond hadden vernietigd. Al snel bleek dat dit reuze mee viel. De bovenste lagen waren inderdaad verstoord maar sporen uit de 18e eeuw en vroeger waren nog grotendeels intact.
De opgravingsputten ten zuidwesten van de kathedraal, die nu nog open liggen, hebben sporen opgeleverd van diverse boerderijen
De ontdekking van de boerderijen uit de 17e en 18e eeuw hebben de kennis over deze gebouwen in IJsland enorm vergroot. Het onderzoek op deze locatie is een van de grootste op het eiland naar deze periode. Het was al zeer lang bekend dat in Hólar vanaf het midden van de 16e eeuw een boekdrukpers heeft gestaan. De exacte locatie is echter helaas nooit beschreven en de kans om die ooit terug te vinden was niet erg groot. Totdat in één van de opgegraven gebouwen vele honderden zetletters naar boven kwamen. In totaal zijn er ruim 1400 letters opgegraven. Vrijwel allemaal van lood. Het oudste exemplaar is echter van hout.

ijs12

Deze letter B komt overeen met de letter B zoals gebruikt in de Gudbrandur’s bijbel welke in 1584 in Hólar is gedrukt. Niet alleen de zetletters maar ook leren delen van boekbanden, boekbeslag en stukjes drukwerk zijn in en om het huis terug gevonden.
Over een periode van vijf jaar zijn hier inmiddels meer dan 30.000 objecten opgegraven. Dit klinkt erg veel, dat is het ook, maar vergeet niet dat iedere scherf als object gerekend wordt. De vondsten dateren van de 10e tot de 19e eeuw en variëren van aardewerk en kleipijpen tot schaakstukken en schoenen.
Alle vondsten liggen opgeslagen in een werkruimte in Hólar en puur toevallig (want het was zondag) bleek de projectleider van de opgraving aanwezig. Natuurlijk even een praatje gemaakt over de opgraving hier in Hólar en mijn verbazing uitgesproken over het feit dat de vondsten hier zomaar in de put kunnen blijven liggen.
Zij was op haar beurt stomverbaasd dat dit in Nederland niet kon. Op een opgraving in Bergen op Zoom hoef ik dat niet te proberen. Gaandeweg het gesprek bleek dat ze momenteel aan het werk zijn op een locatie een kleine 20 km van Hólar. Dit was een kans die ik niet voorbij wilde laten gaan en dus de stoute schoenen aan getrokken en gevraagd of het mogelijk was om een dag mee te werken op deze opgraving. Even keek ze wat bedenkelijk, maar ik was van harte welkom om de volgende dag mee te graven.

Uitkijkend naar de volgende dag zijn we uit Hólar vertrokken en hebben we onze weg vervolgd door IJsland op weg naar ons volgende hotel. Onderweg weer de nodige boerderijen en kerkjes gepasseerd. Allemaal opgetrokken uit het inmiddels vertrouwd geraakte golfplaat. Omdat IJsland zo’n groot en leeg land is, er wonen slechts 270.000 mensen op een oppervlak van 4,5 keer Nederland, is het hier heel gewoon dat om de 5 á 6 huizen er een klein kerkje bij staat. Een van deze kerkjes viel erg op. Midden in een weiland, langs de weg naar Hofsós, lag een heel klein kerkje met de naam Grafarkirkja.

MINOLTA DIGITAL CAMERA 

Omgeven door een cirkelvormige plaggenwal lag een volledig uit plaggen opgetrokken kerkje uit de late 17e eeuw. Om het kerkje te bereiken moest je door een klein poortje door de omwalling waar je letterlijk moest bukken om niet met je hoofd tegen twee grote bronzen klokken uit 1720 te stoten.

ijs14

ijs11De deur van het kerkje zat op slot met een grote ijzeren sleutel, eveneens 17e eeuws, die na het omdraaien hiervan toegang verschafte tot dit heilig huisje, wat best wel eens kans zou kunnen maken op de titel “kleinste kerkje van Europa”. Binnen in het kerkje was ruimte voor 8 kerkgangers. Op het altaar stonden drie bronzen kandelaars en lag een bijbel klaar voor gebruik. Binnen de cirkelvormige omwalling rond het kerkje wordt nog steeds begraven, getuige de diverse grafstenen waarvan de jongste dateert uit 2003.

De volgende morgen om 04.30 opgestaan in ons hotel in Laugar. Om terug te komen in Hólar moeten we eerst ruim 300 kilometer terugrijden. En op wegen met een maximum snelheid van 90 km per uur ben je dus wel even onderweg. Om 07.30 waren we terug in Hólar en daar was het wachten op de archeologen. Langzaam aan zie je wat mensen hun huizen uit komen en je haalt de archeologen er zo tussenuit. Na kennis gemaakt te hebben met het team, dat een zeer internationaal gezelschap blijkt te zijn, vertrekken we rond 08.30 naar de opgravingslocatie bij de boerderij Kolkuós. Gisteren hebben mijn vader en ik al een poging gedaan om de opgraving te bereiken, maar het pad waarover we moesten rijden was met ons gehuurde Toyota Yarisje niet begaanbaar. Gelukkig hadden de archeologen twee goede 4×4 tot hun beschikking.
De opgravingslocatie Kolkuós ligt aan de monding van de rivier de Kolka. Dit was ten tijde van de aangetroffen nederzetting één van IJslands grootste havens van ongeveer de 9e tot de 16e eeuw. De landtong waarop de opgraving plaatsvindt, was ooit verbonden met het eiland wat nu nog voor de kust ligt. Bij laag tij liggen de archeologische resten slechts 6 cm onder het wateroppervlak. Gelukkig hoeven we niet in het water op te graven maar kunnen we onze voeten lekker droog houden.
De opgravingen in Kolkuós hebben in de voorgaande jaren reeds de nodige verrassingen opgeleverd. Zo is er bewijs gevonden voor grootschalige ijzersmelterijen en zijn er diverse interessante voorwerpen gevonden. O.a. ijzeren voorwerpen, een 12e eeuwse zilveren muntje uit Duitsland, bewerkt walvisbot en diverse fragmenten aardewerk. Ook is er zeer veel botmateriaal gevonden van onder andere schapen, koeien, paarden varkens en vele soorten honden waaronder een Maltezer. Het houden van honden was in vroeger tijden voorbehouden aan de leiders van een gemeenschap. Deze dieren werden in IJsland geïmporteerd als een soort statussymbool voor de bisschoppen en leiders van de gemeenschappen.

ijs8De opgravingscampagne van 2007 richt zich vooral op het onderzoek naar de zogenaamde “booths”. Een booth is een soort tijdelijke hut van plaggenwalletjes van ongeveer een meter hoog. Hierop werd met behulp van meegebrachte stokken en doek een dak gebouwd. Tot zover het eerste gedeelte over mijn vakantie in IJsland. In de volgende nieuwsbrief gaan we verder met mijn belevenissen op de opgraving in Kolkuós en wat we verder nog tegenkwamen aan wetenswaardigheden.

En….. natuurlijk nog de oplossing van het raadsel van de torentjes.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 37 van september 2007 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom

 

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 37 van september 2007 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

ARCHEOLOGIE IN IJSLAND, DEEL 2

 


 

ARCHEOLOGISCHE VONDSTEN TIJDENS RIOOLWERKZAAMHEDEN

 

In de uitgave van september hebben jullie hopelijk al kunnen genieten van mijn eerste belevenissen tijdens mijn vakantie in IJsland. In dit deel kunnen jullie lezen wat ik verder allemaal heb mee gemaakt op de IJslandse opgraving. Ook zal ik vertellen over de vele andere historische plaatsen op het eiland en komen we de ware betekenis te weten van de mysterieuze stenen torentjes die overal over het eiland verspreid staan. Heel veel plezier met het tweede deel van mijn IJslands avontuur.

We gaan terug naar de opgraving die zich richt op het onderzoek naar de zogenaamde “booths”. Een booth is een soort tijdelijke hut van plaggenwalletjes van ongeveer één meter hoog. Hierop werd, met behulp van meegebrachte stokken en doek, een dak gebouwd. De booths bij Kolkuós waren slechts enkele maanden per jaar in gebruik. De rest van het jaar waren ze blootgesteld aan de elementen en spoelde de zee er bij winterstormen constant overheen. Het jaar daarop keerde men terug en moest men eerst de beschadigde booths repareren. Zo waren er bijvoorbeeld wanden omgevallen of compleet weggespoeld. Deze werden dan vervangen of verstevigd met vers uitgestoken plaggen.

Omdat een plaggenwal die in het jaar 1121 is gezet niet zo makkelijk is te onderscheiden van een plaggenwal uit het jaar 1122, is het te begrijpen hoe moeilijk het is om wijs te kunnen worden uit een site die enkele honderden jaren in gebruik is gebleven.

Soms waren er wel 4 lagen plaggenwanden van één booth te herkennen. Op onderstaand plaatje heb ik geprobeerd om dit wat te verduidelijken.

ijs6

Het opgravingsteam bestaat uit archeologen uit de USA, Zweden, Noorwegen, Griekenland, IJsland en voor één dag ook uit Nederland. Het opgravingsvlak is door middel van een ongelijke putgrens, een soort zaagtand, aan één zijde opgedeeld in allemaal verschillende secties. Als medewerker draag je zelf zorg voor het opgraven van jouw sectie. Beetje bij beetje krab je met de troffel laagsgewijs naar beneden. Vandaag mag ik meewerken in de sectie van Astrud en Angelos. Ik krijg mijn eigen hoekje toebedeeld en ga daar vol goede moed van start. Ik kan vertellen dat dit toch wel even wat anders is dan opgraven in Bergen op Zoom. Hier kun je soms onduidelijke sporen krijgen, maar die zijn haarscherp in vergelijking tot waar je in IJsland mee bezig bent. Na ruim 3 uur geschraapt te hebben, heb ik het idee dat er zich wel degelijk een spoor begint af te tekenen.

Gaandeweg kras ik de zichtbare lijnen aan en er komt inderdaad een soort kuil tevoorschijn. Het blijkt dat hier geen vlaktekeningen worden gemaakt, maar dat ieder spoor door de beheerder van zijn sectie moet worden ingemeten met een Totalstation. Dit is een soort computergestuurde landmeter die iedere dag op een vast punt geïnstalleerd dient te worden. Met behulp van een lange stok met daarin diverse sensoren kan de ingebouwde computer tot op de millimeter nauwkeurig bepalen waar jij je bevindt. Omdat ik vandaag mijn eigen sectie heb toegewezen gekregen zal ik ook zelf met de Totalstation aan de slag moeten. Gelukkig heb ik wat ervaring op kunnen doen toen Berrie van Hoof vorig jaar in Bergen op Zoom werkte. Hij had namelijk ook zo’n toestel. Allereerst wordt in de Totalstation het Featurenummer van het betreffende spoor ingevoerd, waarna alle hoeken van het spoor worden ingemeten. Omdat in het veld niet is te zien of de in het spoor aanwezige stenen onderdeel zijn van een structuur of daar simpel door de golven zijn gedeponeerd, worden ook alle stenen op deze manier ingemeten. Hierna wordt het spoor gefotografeerd, zowel digitaal als analoog en worden de foto- en featurelijsten ingevuld. Vervolgens heb ik het spoor verwijderd en ben ik al schavend op zoek gegaan naar het volgende spoor. Mijn vondsten voor die dag bestonden uit drie schamele stukjes verbrand bot. De vondst van de dag werd gedaan door Astrud, nog geen twee meter naast mij. Zij vond een klein fragmentje aardewerk uit de 12e eeuw. Voor ons lijkt dat niet zoveel bijzonders met de enorme hoeveelheden aardewerk die wij in Bergen op Zoom uit de grond halen, maar in Kolkuós is dit best een grote vondst. Alle vondsten worden verpakt in een gripzakje en van de nodige coderingen voorzien.

Daarna worden ze met behulp van een “golf tee” op de plaats van de vondst in de grond gestoken. Deze vondsten worden allemaal ook afzonderlijk ingemeten met de Totalstation. Zo heb je dus een vlak vol liggen met vondstzakjes. Het was werkelijk een geweldige ervaring om op deze opgraving mee te mogen werken.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Niet alleen omdat het in het buitenland was, maar zeker ook omdat het totaal anders was dan wat ik gewend ben te doen. Aan het eind van de dag tijdens de evaluatie kreeg ik te horen dat ik best wel indruk had gemaakt, omdat de meeste mensen toch wel een weekje moeite hebben met het zien van de sporen. En dat kan ik mij best voorstellen. Ik heb die dag wel eens een momentje gehad dat ik echt niet meer zag waar mijn spoor begon of ophield. Petje af voor de mensen die daar iedere dag op zitten te turen. Rond een uur of vijf ’s middags waren we terug in Hólar en toen zat de dag er helaas weer op. We hebben nog een lange rit van zo’n 450 km voor de boeg naar ons volgende hotel. Voor nu laten we Hólar en Kolkuós achter ons, maar wie weet kom ik hier nog wel eens terug. 

Op de 6e dag van de vakantie komen we langs een groot landhuis, Skriduklaustur. Dit gebouw is een mengeling van Engelse en IJslandse bouwstijl, gebruikmakend van lokale bouwmaterialen. Het dak van gras is erg opvallend. Het is gebouwd door de IJslandse schrijver Gunnar Gunnarsson die een groot aantal jaren van zijn leven in Engeland heeft gewoond. Na zijn terugkeer in IJsland in 1926 duurde het nog tot 1938 voordat hij het huis in Skriduklaustur liet bouwen.

Naast het landhuis, op de helling van de vallei vindt op dit moment een grote opgraving plaats van een Augustijner klooster. In 1493 werd op deze plaats een Augustijner klooster gesticht. Het kreeg de naam Skriduklaustur, vernoemd naar de nabij gelegen boerderij Skrida. Skriduklaustur is het jongste katholieke klooster op IJsland. Oude verhalen vertellen over een wonder dat hier in de 15e eeuw heeft plaatsgevonden. De geestelijke van het nabij gelegen dorp Valthjófsstadur ging op een dag naar een stervend parochielid in de vallei. Onderweg verloor hij zijn miskelk en schaal. Een man werd op pad gestuurd om de verloren goederen te zoeken. Zij werden teruggevonden op een rots ter hoogte van de boerderij Skrida. De kelk was gevuld met wijn en de schaal lag hier netjes bovenop voorzien van brood. Dit werd gezien als een wonder en werd herdacht met de bouw van een kapel. Het altaar kwam precies op de plaats waar de miskelk werd teruggevonden. Later werd op deze plek ook het klooster gesticht.

Skriduklaustur heeft niet lang bestaan. Al in 1552 werd het klooster na de reformatie gesloten. Ondanks dat het klooster maar kort gefunctioneerd heeft, bezat het grote stukken land, een eigen gasthuis en een school. In 1496 werd er naast het klooster een kerkhof ingericht en enkele jaren later verrees hier ook een kerk met de naam Skridukirkja. Na het sluiten van het klooster in 1552 raakte de kerk al snel in verval. In 1670 werd de kerk herbouwd om in 1792 definitief gesloopt te worden. Ook de begravingen op het kerkhof werden in dat jaar stopgezet. Het onderzoek in Skriduklaustur loopt inmiddels alweer vijf jaar. In de eerste drie jaar heeft men grote delen van het klooster reeds opgegraven. Deze zijn in het zicht gelaten door middel van het deels opmetselen van de aangetroffen muren. Tussen de muren zijn houtsnippers op de grond gelegd, zodat bezoekers ook binnen de oude muren van het klooster een kijkje kunnen gaan nemen. De laatste twee jaar wordt er gewerkt aan de oostkant van het klooster waar in 2006 het kerkhof werd ontdekt. Tot nu toe zijn daar 34 graven gevonden. Sommige van de graven dateren uit het allereerste begin van het klooster want in een later stadium zijn ze overbouwd bij de uitbreiding van het klooster. Helaas waren we wat te vroeg op de locatie aanwezig. Het was pas 07.30 uur en men ging niet voor negen uur aan het werk. Ook het op het terrein gelegen museum was pas vanaf tien uur te bezichtigen en omdat we nog een lange rit voor de boeg hebben en er nog zoveel meer moois te zien is op het eiland, besloten we om hier niet op te wachten.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

De vakantie is alweer voor meer dan de helft voorbij. Als we op de achtste dag net voor het stadje Vík rijden, komen we langs een hele verzameling stenen torentjes. Dezelfde torentjes waarover we al de hele vakantie aan het speculeren zijn. Op de terugweg naar het hotel die avond passeren we de vele torentjes opnieuw en besluiten we toch even een kijkje te gaan nemen. Er staat namelijk een groot informatiebord bij en misschien wordt hier de functie van de vele torentjes echt duidelijk. Het bord vertelt dat op deze plaats de boerderij Laufskálar gelegen was die in het jaar 894 werd verwoest door een uitbarsting van de vulkaan de Katla.

De berg van lavabrokken die nu op de plek van de boerderij ligt, draagt de naam Laufskálavarda, genoemd naar de boerderij.

ijs2

De Engelse vertaling hiervan is Laufskálar Cairn, een “cairn” is een Engelse benaming voor een door mensenhanden gemaakte hoop stenen, in vroeger tijden meestal opgericht als een herdenkingsmonument. Iedereen die voor het eerst voorbij deze plek kwam werd geacht een steen toe te voegen aan een torentje om er voor te zorgen dat hij geluk zou hebben op zijn reis en ter nagedachtenis aan de verwoeste boerderij. Tegenwoordig wordt er ieder jaar een partij stenen gestort zodat ook nu nog deze oude traditie kan worden voortgezet. 

Op de laatste dag van onze vakantie hebben we een bezoek gebracht aan IJslands belangrijkste historische locatie, Thingvellier. Deze “vlakte van het parlement” (letterlijke vertaling) is HET nationale heiligdom van IJsland. Thingvellier is een 6 kilometer brede en 40 kilometer lange verzakking in het landschap, aan alle zijden begrensd door diepe kloven en scheuren. Het was in de kloof Almannagjá waar in het jaar 930 de Althing, één van de oudste parlementaire instellingen van de wereld werd opgericht.

ijs1

De Althing wordt gevormd door de leiders van alle gemeenschappen op het eiland. Het hoofd van de Althing werd de Wetspreker genoemd. Voordat de IJslanders geschreven taal kende, werd op iedere samenkomst van de Althing door de Wetspreker 1/3 deel van de wet aan alle verzamelde mensen gereciteerd, zodat alle IJslanders op de hoogte waren van de op dat moment geldende wetten. De Wetspreker was een gekozen positie en werd na verkiezing door de Lögrétta benoemd voor een periode van drie jaar. De Lögrétta was de “raad van wetgevers”. Zij stelden nieuwe wetten in en deden uitspraken in geschillen. Samenkomsten van de raad werden geleid door de Wetspreker. Over het aantal gemeenschapsleiders in de raad zijn de heren professoren het niet helemaal eens. De aantallen lopen uiteen van 36, 39 tot 49 leden. Iedere leider had maximaal twee assistenten bij zich, dus de raad bestond maximaal uit 147 personen. Zij zaten in drie concentrische ringen met in de binnenste ring de leiders. Alleen de gemeenschapsleiders hadden stemrecht in het benoemen van een nieuwe Wetspreker, het invoeren van nieuwe wetten en het doen van uitspraken in geschillen. Toen in de 13e eeuw de wetten werden opgeschreven, verdween de positie van Wetspreker als “uitspreker” van de wet. Vanaf dat moment droeg hij zorg voor het verzamelen en beheren van de wetboeken.

De locatie van Thingvellier is niet zomaar gekozen. De vlakte was niet alleen via alle op het eiland liggende routes goed bereikbaar, maar de kloven aan de rand van de vlakte, en met name de kloof Almannagjá, staan bekend om hun uitstekende akoestiek. De Althing kwam hier bijna 900 jaar bij elkaar. Tot 1798 werd hier ieder jaar door de volksvertegen-woordigers in de openlucht vergaderd.

Niet alleen de leidinggevende figuren van het land kwamen hier bij elkaar. Ook een groot deel van de bevolking ontmoette elkaar hier elk jaar. Gedurende twee weken werd hier gefeest, recht gesproken, handel gedreven, getrouwd en gesport. Buiten de leuke bezigheden tijdens de Althing werden er ook minder leuke handelingen uitgevoerd. Zo werden misdadigers gestraft bij deze samenkomst. Tot op de dag van vandaag kunnen bezoekers de Drekkingarhylur (“het meer der verdrinking“) in de rivier zien, waar vrouwelijke wetbrekers werden verdronken.

ijs7

In de laatste twee eeuwen onder Deense heerschappij groeide Thingvellier uit tot een nationaal symbool. Het is dan ook niet verwonderlijk dat, toen op 17 juni 1944 IJsland zich onafhankelijk verklaarde van Denemarken, dit op deze plaats gebeurde. Dit was de laatste dag van onze rondreis door IJsland. Wat begon als een vakantie met de bedoeling archeologie even ver achter me te laten en te genieten van de rust en leegte in dit mooie ongerepte land kreeg alsnog een iets andere wending.

 

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 39 van maart 2008 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

BLUBBER, SCHERVEN EN GOUD

 


 

BLUBBER, SCHERVEN EN GOUD
Opgravingen op het Ribbensterrein: goud en zilver in overvloed

 

In Waterschans 3 van 2007 heeft Marco Vermunt reeds het een en ander verteld over het archeologisch onderzoek naar de middeleeuwse sporen op het terrein van de voormalige zeilmakerij Ribbens. Het vervolg van dat verslag volgde in Waterschans 4 van 2007, waarin hij een inleiding gaf over de op het terrein aangetroffen latere sporen en de vondst van een heuse schat, nadat het archeologisch onderzoek voltooid was. Jan Pelsdonk van het Geldmuseum heeft eveneens in Waterschans 4 een boeiend verhaal geschreven over de in de schat aanwezige munten en hij refereerde daarin al aan de andere voorwerpen en sieraden die tevens werden aangetroffen.

Korte terugblik
Even een korte terugblik. Nadat in 2002 het archeologisch onderzoek op de locatie is afgerond, werd in 2003 gestart met de bouwwerkzaamheden. Op een zonnige zomerdag in juni zijn de bouwvakkers Leo Brocatus en Koos Muller bezig met het handmatig uitgraven van een funderingssleuf. Tussen het vele puin komen ineens enkele zilveren munten en een gouden ring tevoorschijn. Voorzichtig verder graven levert binnen de kortste keren tientallen zilveren munten, gouden sieraden en zilveren voorwerpen op. Later zijn er met behulp van een metaaldetector nog enkele munten en sieraden gevonden. Het totaal komt uiteindelijk uit op 144 zilveren munten, 7 verschillende gouden sieraden en 7 zilveren voorwerpen.1

De munten waren verstopt in een vrijwel volledig vergane koperen ketel. De sieraden en voorwerpen zaten verborgen in een textielen tas waarvan enkel de zilveren beugel bewaard is gebleven. Nadat de objecten vakkundig gereinigd waren, begon de moeilijke klus van het determineren van de vondsten. Dit was voor de zilveren voorwerpen goed te doen vanwege de grote hoeveelheid bewaard gebleven gegevens over zilverkeuren in Nederland vanaf de zeventiende eeuw. Deze gegevens ontbreken echter voor het overgrote deel wanneer het gaat om de keuren op gouden objecten in dezelfde periode.

Zoals reeds vermeld, zaten de voorwerpen en de sieraden verborgen in een tas met zilveren beugel. Deze tasbeugel is uitbundig gegraveerd in Rocaille stijl met op de ‘schouders’ een decoratie van papegaaien. Deze papegaaienbeugel, zoals dit type genoemd wordt, is van Schoonhovense makelij.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Papegaaienbeugel uit Schoonhoven vervaardigd door Johannes Koppenol II in 1786.

Jacobus Koppenol II
Jacobus Koppenol II, geboren te Schoonhoven in 1744, is vanaf 1773 in zijn geboorteplaats werkzaam als zilversmid. In 1813 overlijdt hij na een lang ziekbed. Hij heeft het ambacht van zilversmid uit kunnen oefenen tot 1811. Eén van zijn specialiteiten was de papegaaienbeugel. Het in Bergen op Zoom gevonden exemplaar is vervaardigd in 1786. De papegaaienbeugel was vanaf 1750 een karakteristieke Schoonhovense tasbeugel. Deze tasbeugel maakte deel uit van de Zeeuwse klederdracht en werd tot het einde van de negentiende eeuw in Schoonhoven gemaakt. Ook in andere plaatsen werden, ook na het einde van de negentiende eeuw, deze tasbeugels vervaardigd, maar de hoogste kwaliteit was afkomstig uit Schoonhoven.

Bij de tasbeugel zijn de restanten gevonden van wat vermoedelijk de bevestigingshaak is geweest. De haak bestond uit een sierplaat met daarachter een verticale pen die door middel van een oog aan de riem gehangen kon worden. De pen zat strak tegen de sierplaat gebogen. Door de ring van de tasbeugel over de sierplaat te plaatsen, kon deze met enige licht druk tussen de sierplaat en de pen geschoven worden en zat de tas veilig aan de riem.

De haak is helaas niet gekeurd en we kunnen daardoor niet met zekerheid zeggen waar deze vervaardigd is. Het is echter aannemelijk dat de haak tegelijk met de tas is gekocht en derhalve kunnen we aannemen dat ook dit stuk uit Schoonhoven afkomstig is.

Op de achterzijde van de haak zijn de initialen KS ingekrast. Hoewel we door archiefonderzoek vast hebben kunnen stellen dat de schat is verborgen door Johanna Sevenster, weduwe van Johannes Sevenster, lijken deze geen betrekking te hebben gehad op de eigenaar.Er komt in de familie namelijk geen K. Sevenster voor. Johanna stierf kinderloos en ook Johannes was enig kind .

haak

Bevestigingshaak van de tasbeugel

Schoengespen
Voorts zijn in de vondst twee grote gegraveerde zilveren schoengespen aanwezig en de restanten van nog twee andere exemplaren. Deze laatste zijn tijdens de eerste graafwerkzaamheden niet opgemerkt en door de schop beschadigd geraakt. De ontbrekende delen waren na de ontdekking van de feitelijke schat reeds afgevoerd met de uitgegraven grond. De bewaard gebleven fragmenten bezitten helaas geen keuren, maar op basis van de uitvoering zijn ze te dateren in het laatste kwart van de achttiende eeuw. Twee andere gespen zijn, op de binnenbeugel na, compleet. Het oppervlak is lichtjes geribbeld en voorzien van een meegegoten decoratie van gestileerde bloemetjes.

Op de keerzijde zijn deze gespen voorzien van slechts één keur, het meesterteken GCF. Dit meesterteken staat voor de zilversmid Gerhardus Cornelis Fels, ook wel vermeld als Gerrit C. Fels, die tussen 1772 en 1811 werkzaam was in de steden Doesburg en Zutphen.3 Hij is in Doesburg geboren in het jaar 1746 en overleden in Kampen in 1828.

Omdat op beide stukken het stadskeur ontbreekt en er helaas ook geen jaarletter aanwezig is, is niet meer na te gaan in welke van de twee steden deze gespen vervaardigd zijn.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Een van de door Gerhardus C. Fels vervaardigde schoengespen

Vanaf de zeventiende eeuw zien we het gebruik van schoengespen toenemen. In het begin gaat het nog om kleine, functionele gespen aan de zijkant van de schoen of laars. Later, in de achttiende eeuw vervalt de functionaliteit van de gesp als hoofddoel. De (zilveren) schoengesp wordt steeds groter en opzichtiger en krijgt meer de functie van statussymbool. De in de schatvondst aangetroffen gespen missen allemaal de binnenbeugel. De binnenbeugel bestond uit een tussenstijl met angel en haakbeugel. Omdat bij alle vier de gespen de binnenbeugels ontbreken, is het aannemelijk dat de stukken niet zijn bewaard vanwege hun functionele waarde maar vanwege hun intrinsieke zilverwaarde.

Zaknecessaire
Eén van de mooiste voorwerpen uit de vondst betreft een zilveren zaknecessaire. Dit voorwerp zou je kunnen zien als het achttiende eeuwse equivalent van het Zwitserse zakmes. Het bevat ‘alles’ wat de gegoede man nodig heeft om zijn pijp brandende te houden en te voorzien in zijn persoonlijke hygiëne.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

het zaknecessaire in uitgevouwen toestand met achtereenvolgens een tongschraper, een oorlepeltje, een pijpenstamper, een pijpenreutelaar, een nagelmesje en het lakcachet.

Het in Bergen op Zoom gevonden zaknecessaire betreft een zeldzame variant met zes verschillende functies. Als eerste is het stuk voorzien van een tongschraper, een tongschraper is een instrument waarmee tongbeslag weggenomen kan worden. Dat gebeurt ten bate van de mondhygiëne: tongbeslag is een belangrijke oorzaak van een slechte adem. Omdat men in de achttiende eeuw niet of nauwelijks aan tandenpoetsen deed, was dit één van de belangrijkste middelen om een slechte adem tegen te gaan.

Voorts treffen we in het necessaire een oorlepeltje aan voor het verwijderen van overtollig oorsmeer, een pijpenstamper om de tabak in de aardewerken pijp mee aan te drukken zodat deze langer blijft branden, een zogenaamde pijpenreutelaar om de verbrande tabak uit de kop van de pijp te kunnen verwijderen teneinde deze opnieuw te kunnen vullen, een nagelmesje voor het schoonmaken onder de nagels en natuurlijk een lakcachet of zegelstempel. Aan het einde van de achttiende eeuw werd het de gewone burger verboden poststukken te zegelen. Vanaf dat moment zien we dat de zegelstempels in zaknecessaires en chatelaines niet langer de initialen of het wapenschild van de eigenaar dragen, maar bijvoorbeeld een afbeelding uit de Griekse mythologie, of verschillende florale motieven.

Bij het zien van het lakcachet in het zaknecessaire uit de schatvondst, was de eerste gedachte dat we deze afbeelding ook onder bovenstaande noemer konden scharen. Later archiefonderzoek wees echter uit dat de afgebeelde zeven sterretjes wel degelijk betrekking hadden op de voormalige eigenaar van het stuk. Namelijk Johannes Sevenster!

Het hierboven beschreven zaknecessaire is vervaardigd door Johannes Rooth die werkzaam was in Amsterdam van 1773 tot 1811. Helaas draagt ook dit stuk geen jaarletter waardoor het niet mogelijk is om het stuk nauwkeuriger te dateren.

Sieraden
Naast de hierboven beschreven zilveren gebruiksvoorwerpen bevatte de schat ook nog enkele opvallende sieraden die in de meeste gevallen toegeschreven kunnen worden aan de Zeeuwse klederdracht. Onder de sieraden bevonden zich drie gouden vingerringen. Een smalle gouden damesring zonder enige versiering. De ring draagt aan de binnenzijde twee onduidelijke en gesleten keuren. De herkomst van dit stuk is daardoor helaas niet te achterhalen. De twee andere ringen dragen helaas geen keuren waardoor een exacte datering vrijwel onmogelijk wordt.

Eén van de ringen is toe te schrijven aan de Zeeuwse klederdracht. Het gaat om een zes millimeter brede band die is opgelegd met filigrainwerk. Filigrainwerk is fijn zilver- of goudwerk dat wordt vervaardigd uit koordvormig gedraaid en daarna geplet zilver- of gouddraad, waaruit krul- of lofwerk en arabesken gebogen worden. Daarnaast is de ring voorzien van vier ruitvormige plaatjes met daartussen vier kleine opstaande roosjes, zogenaamde dopjes. De dopring is een sierring die uitsluitend door vrouwen werd gedragen op Walcheren, Axel en protestants Zuid-Beveland. De ring komt aan haar naam door de rondom opgesoldeerde dopjes. Dit soort ringen bestonden al in de achttiende eeuw. Ze werden in de loop der tijd steeds breder. Rond 1900 waren ze soms circa 2,5 cm. breed en bijna niet meer draagbaar, waardoor deze ring uit de mode ging.4 Het in de schatvondst aanwezige exemplaar kan op basis van uiterlijke kenmerken in het laatste kwart van de achttiende eeuw geplaatst worden.

 

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Gouden dopring

De derde ring uit de vondst betreft een zogenaamde gespring. De gesp staat al eeuwen symbool voor verbondenheid. In middeleeuws Engeland werd de gespring vaak gebruikt als trouwring om de huwelijkse verbintenis tussen twee personen extra te benadrukken. Of het in de vondst aanwezige exemplaar ook als trouwring dienst heeft gedaan, is niet duidelijk. De gewoonte om naam en jaar in de ring te graveren is pas veel later ontstaan.

De gespring is rondom voorzien van 20 kleine goudpareltjes die elk weer zijn voorzien van een zeer fijne filigrainrand aan de basis. Het binnenwerk stelt de binnenbeugel van de gesp voor met in het midden de tussenstijl, rechts de angel en links de haakbeugel die bij een echte gesp om de riem werd gehaakt voor extra stevigheid. Op basis van vergelijkbare echte gespen kan deze ring eveneens geplaatst worden in het laatste kwart van de achttiende eeuw.

Twee andere objecten die toegeschreven kunnen worden aan de Zeeuwse klederdracht zijn twee gouden oorijzerhangers. Deze werden aan de uiteinden van het oorijzer bevestigd en staken daardoor net buiten de kanten kap. Aan de bovenzijde van iedere hanger zit een klein extra oogje om de hanger aan het oorijzer te fixeren. Dit moest ervoor zorgen dat de hanger niet teveel rond bewoog.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

zeer fijn uitgevoerde gespring

De versiering van beide stukken is een combinatie van filigrainwerk en in goud uitgevoerde edelstenen, compleet met imitatie slijpsel. Op het eerste gezicht lijken de hangers hetzelfde te zijn. Wanneer iets beter gekeken wordt, valt echter direct op dat er toch wel wat verschillen zijn.

De druppelvormige ‘edelsteen’ is bij het rechter exemplaar minder fijn afgewerkt. Ook ontbreekt het middelste steentje van de strik aan de bovenzijde. Dit valt in eerste instantie niet echt op omdat deze bij het linker exemplaar is ingedrukt. Het rechter exemplaar draagt een stadskeur van de stad Utrecht, ondanks dat deze voor de Zeeuwse klederdracht is gemaakt. Mogelijk betreft het een vervangingsstuk voor een zoekgeraakt exemplaar en is deze gemaakt door een edelsmid die het andere exemplaar niet als voorbeeld erbij had. Deze oorijzerhangers duiken vaker op als bodemvondst. Een enkele keer zijn de imitatie edelstenen uitgevoerd in het halfedelsteen granaat.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

één van de twee gouden oorringen

Een zeer bijzondere vondst betreft een groot collier van vier gouden kettingen bevestigd aan een in filigrainwerk uitgevoerde sluiting. Onder de sluiting zijn nog eens twee kettinkjes bevestigd waar overheen een in reliëf gehamerde rozet heen en weer schuift. Helemaal onderaan het geheel hangt een, in dezelfde stijl als de rozet uitgevoerd, gouden kruis. De sluiting bestaat eigenlijk uit twee delen. Het grootste deel wordt gevormd door een in filigrain uitgevoerde clip met in het midden een grote gouden imitatie edelsteen en aan de bovenzijde een kroon. De linkerkant is voorzien van drie er aan gesoldeerde oogjes, waaraan vier gouden kettinkjes bevestigd zijn. Aan de achterzijde bevindt zich een gebogen clip. De bedoeling is dat het kleine oogje, waaraan de vier kettinkjes aan het uiteinde van het collier zijn verbonden, achter deze clip gehaakt wordt. Het collier zit dan strak om de nek met de sluitingsclip in het midden. Het kruis en de rozet hangen dan mooi op de borst. Naast het complete collier werd in de vondst nog een losse clip aangetroffen. De schakeltjes van de ketting alsook de uitvoering van de rozet en het kruis duiden op een productieplaats in Frankrijk of het zuidelijk deel van het huidige België. De precisie waarmee de zeer fijne schakeltjes zijn gemaakt, vergde een techniek die in de Nederlanden in die periode niet werd beheerst.

Op de achterzijde van het kruis staan drie keuren die zich maar moeilijk laten thuisbrengen. Eén van deze keuren betreft een naar links gerichte wolfskop. Hoewel voor zilver bedoeld, is dit een keur dat in de tweede helft van de achttiende eeuw in Parijs werd gebruikt.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

collier met kruis van mogelijk Franse origine

Sluitende determinatie
Ondanks dat de gouden sieraden rijkelijk gekeurd zijn, bleek het niet mogelijk om tot een sluitende determinatie van deze keuren te komen. Het ontbreken van bewaard gebleven originele gegevens over goudkeuren van vóór 1800 maakt het determineren zeer moeilijk. Dit in tegenstelling tot de zilveren voorwerpen, waarvan wel veel gegevens over de keuren en zilversmeden bewaard zijn gebleven. De zilveren voorwerpen droegen in alle gevallen, voor zover compleet, een leesbaar keur. Het zilver is vervaardigd binnen de periode 1772 en 1812. Omdat we weten dat de schat tussen 1793 en 1795 begraven is, kunnen we stellen dat het zilver uit het laatste kwart van de achttiende eeuw moet dateren. Voorzichtigheidshalve kunnen we aannemen dat het goud ook uit deze periode stamt. Temeer omdat van een aantal objecten, op basis van de uiterlijke kenmerken, reeds een datering in die periode mocht worden verwacht.

De voorwerpen van deze toch bijzonder gevarieerde schatvondst, die enkele interessante ontdekkingen opleverde, zijn helaas niet voor Bergen op Zoom behouden. Ze werden enige jaren na de opgraving door diverse verzamelaars uit het noorden des lands aangekocht.

Noten:

1. Zie voor meer informatie over de gevonden munten Jan Pelsonk, ‘De spaarketel van Johanna Sevenster’. In: De Waterschans Nr. 4 (2007).

2. Het archiefonderzoek is verricht door Arthur Suijkerbuijk.

3. K.A. Citroen, Dutch goldsmiths’ and silversmiths’ marks and names prior to 1812 (Leiden 1993).

4. https://www.juwelierminderhoud.nl

 

Gepubliceerd in de De Waterschans Nr. 1, 2008