LAKENLOODJES

 


 

LAKENLOODJES

Lakenloodjes zijn een soort keurmerken die aan gemaakte stoffen werden bevestigd om aan te tonen dat het textiel voldeed aan de door het gilde gestelde kwaliteitseisen. De lakenindustrie begint in de 12e en 13e eeuw in Vlaanderen. De Noordelijke Nederlanden volgden aan het eind van de 13e en 14e eeuw.

Als eerste steden, waar in de stadsarchieven melding wordt gemaakt van lakenproductie, kunnen we o.a. Middelburg (1271), Haarlem (1274), Dordrecht (1276) en Delft (1316) noemen. Wanneer het gebruik van lakenloodjes precies is begonnen, is niet bekend, maar het oudste lakenlood, in Noord West Europa gevonden, is opgegraven in Amsterdam en dateert van omstreeks 1275. Het loodje toont een afbeelding van een sleutel. Omdat de sleutel onderdeel van het wapen van Leiden vormt wordt dit lood aan deze stad toegeschreven.
Lakenloden bestaan eigenlijk uit twee platte schijven met een verbindingsstrip ertussen. In de ene schijf zit een gat en in de andere een pin.

laken 01

Deze werd door de stof laken 02gestoken en dan door het gat in het lood, waarna hij met een tang werd dicht geknepen. Later worden ook wel afzonderlijke stempels gebruikt voor het dichtslaan van het lood. Er bestonden ook loden met vier of zelfs zes schijven. Deze worden echter niet vaak gevonden en komen voornamelijk voor in Engeland. Een andere vorm van lakenlood is het zogenaamde pijplood. Dit is, zoals de naam al doet vermoeden, een klein loden pijpje wat om een paar draden van de stof werd geschoven waarna er een merkje in werd geslagen. Een in Bergen op Zoom gevonden mooi pijplood draagt een huismerk. 

Aan een laken werden vele verschillende loden bevestigd. Meestal waren dat loden die de verschillende stappen uit het productieproces vertegenwoordigden.
Zo werd het eerste lood aan het begin van het weven van het laken al bevestigd. Wanneer het laken later gekeurd werd op verschillende kwaliteitseisen werd dit in het lood aangegeven door middel van het aanbrengen van kloppen. Kloppen zijn kleine secundaire instempelingen in het hoofdlood. Zo werden bijvoorbeeld de letters M, W of STUCS ingeslagen. De M gaf daarbij aan dat de meester verantwoordelijk was voor de fouten in het weefsel. De W gaf aan dat de wever verantwoordelijk was en STUCS betekende dat de stof van zo’n slechte kwaliteit was dat hij zonder stadszegel verkocht moest worden.

laken 03

Hoofdlood Bergen op Zoom

In de middeleeuwen werd er, na alle keuringen, nog een eindlood aan het laken bevestigd. In latere tijden, 16e eeuw en later, worden de kloppen in het hoofdlood vervangen door de bevestiging van allemaal aparte loden voor iedere bewerkingsstap en de controle hierop. Zo konden er uiteindelijk wel 7 loden aan een laken bevestigd zijn.
Het hoofdlood toont vrijwel altijd het wapen van de stad waarin het laken werd gemaakt.
In Leiden waren dit bijvoorbeeld de gekruiste sleutels en in Bergen op Zoom waren dit in de 14e eeuw al de drie kruizen. Overigens kunnen niet alle loden met drie kruizen erop worden toegeschreven aan Bergen op Zoom. Ook de stad Breda toont drie kruizen in het wapen en dus ook op de lakenloden uit deze stad.
De aparte loden voor de verschillende bewerkingen, ook wel deelbewerkersloden genoemd, tonen meestal een familiewapen van de bewerker, een voorwerp uit dat wapen of een huismerk, al dan niet met de initialen van de bewerker zelf. Deze groep vormt de hoofdmoot van de opgegraven lakenloodjes. Simpelweg omdat er aan elk laken meerdere van deze loodjes waren bevestigd. Eén voor iedere stap uit het productieproces. Bijvoorbeeld hlaken 04et noppen, vollen, ruwen, scheren en verven van het laken. Het verven werd zelfs vaak in meerdere stappen uitgevoerd, die elk ook weer afzonderlijk gekeurd moesten worden. Een mooi voorbeeld voor een ‘ververs’ keurlood staat hiernaast afgebeeld.
Op de achterzijde van het lood werd soms nog wat extra informatie toegevoegd, zoals de totale lengte van het laken toen het gemaakt werd. Dit werd met een klop in het lood geslagen.

Een ander gegeven dat wel eens kan worden afgelezen is in hoeveel delen het laken werd verkocht. Dit werd aangegeven met een zogenaamd telmerk. Ook zijn er loden waarin een getal staat gekrast. Dit stond vermoedelijk voor het aantal kettingdraden dat voor de stof werd gebruikt. Het aantal kettingdraden is een maat voor de fijnheid van de stof.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 31 van maart 2006 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

ROMEINSE MUNTEN ACHTER DE GERTRUDISKERK

 


 

ROMEINSE MUNTEN ACHTER DE GERTRUDISKERK

 

In de jaren 2002 tot 2005 heeft er op de Parade in Bergen op Zoom een grootschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit is verreweg het grootste onderzoek dat in de middeleeuwse stadskern is uitgevoerd.Tot 1747 is het hele plein bebouwd geweest en  in de directe omgeving was al eens materiaal uit de 10e en 11e eeuw aangetroffen. De verwachtingen waren dan ook hoog gespannen voor wat betreft het aantreffen van middeleeuwse sporen. Behalve vele laat middeleeuwse sporen hebben we op een diepte van gemiddeld twee meter ook sporen aangetroffen van deze vroege periode. Dit gunde ons een nieuwe kijk op de ontwikkeling van het huidige Bergen op Zoom in die tijd.

Tot ieders verbazing kwam onder deze 10e en 11e eeuwse sporen nog een laag met vondstmateriaal tevoorschijn. Wat in eerste instantie leek op loodzand (een natuurlijke bodemlaag), bleek bij nader onderzoek de bodem van een veenmoerasje waaruit al het organisch materiaal verdwenen was. Wat overbleef was een witte zandlaag die vol zat met Romeinse scherven. Dit veenmoerasje heeft in de Romeinse tijd waarschijnlijk een rituele functie vervuld en heeft dienst gedaan als offerplek. Uit deze laag zijn vele vondsten uit de Romeinse tijd verzameld. Hoofdzakelijk scherven van kleine amfoortjes (puntkruikjes) en een enkele kraal van barnsteen.

rom munten 1Een andere vondstcategorie die verzameld is uit deze laag zijn munten. Op het moment van de vondst vaak niet of nauwelijks als zodanig herkenbaar. De munten hebben namelijk in de ruim 1800 jaar dat zij in de bodem verbleven een dikke laag van koper- en ijzeroxide om zich heen verzameld. Koper uit de munt zelf en ijzer uit de bodem. We noemden deze munten in het veld dan ook gekscherend “pepernoten”, hoewel ze natuurlijk meer weg hebben van kruidnootjes.

In het afgelopen jaar zijn deze munten, bijna 80 stuks, schoongemaakt en geconserveerd bij restauratie atelier Restaura in Haelen. Jo Kempkens en Ton Lupak van dit atelier hebben vele uren gestoken in dit zeer secure en tijdrovende werkje. Na dit proces bleek een aardig aantal munten in een redelijke tot goede staat te verkeren.

Het is verplicht om alle munten van vóór 1600 aan te melden bij het Geldmuseum in Utrecht (voorheen het Koninklijk Penning Kabinet in Leiden, na de fusie met de Rijksmunt onder deze nieuwe naam voortgezet). Op 23 november ben ik daarom met alle munten van de Parade naar Utrecht getogen om ze aan te melden. In ruil voor de melding worden de munten gratis gedetermineerd. Dat scheelt ons weer vele dagen speurwerk in boeken. In Utrecht is men ruim 6 uur bezig geweest om alle munten te bekijken en een zo goed mogelijke datering te geven.

Voor we verder gaan wil ik even kort iets uitleggen over het Romeinse muntstelsel.
De munteenheid in de Romeinse tijd was de as. In het begin een grote gegoten munt van ruim 50 gram. 

rom munten 2 

Onder keizer Augustus en zijn opvolgers was de as een kleine munt van 8 tot 11 gram. De as was geslagen uit koper. Een even zo grote munt geslagen uit messing (orichalcum) was de dupondius die een waarde had van 2 as. Bij bodemvondsten is het verschil tussen beide munten vaak niet meer zo duidelijk te zien omdat de munt door zijn verblijf in de bodem een groene tot bruine kleur heeft gekregen. Behalve het verschil in metaal, werd er onder keizer Claudius nog een verschil ingevoerd. Op een as was de keizer altijd gekroond met een lauwerkrans en op de dupondius met een stralenkroon. De grootste koperen munt was de sestertius welke een waarde had van 4 as. Daarboven stond de zilveren denarius met een waarde van 16 as. De hoogste waarde had de aureus, deze gouden munt was maar liefst 400 as waard. Andersom zou je ook kunnen zeggen:

1 aureus = 25 denarii = 100 Sestertii = 200 dupondii = 400 assen  

Uiteindelijk bleken 44 van de 79 munten toeschrijfbaar aan een bepaalde keizer. De hoofdmoot van de munten dateert uit de periode van ca. 117 tot 192 na Chr. 

Terug naar de gevonden munten achter de Gertrudiskerk. De oudste munt dateert uit de regeerperiode van Claudius (41 – 54 na Chr.). Het gaat hier om een as, maar niet een as geslagen in opdracht van de keizer. We hebben hier te maken met een zogenaamde barbaar. Ook wel een barbaarse navolging van een Romeinse munt genoemd. Alle volkeren die niet tot het Romeinse rijk behoorden werden door de Romeinen gezien als barbaren. Deze volkeren sloegen eigen munten die onder andere geïnspireerd waren op bestaande Romeinse munten en zullen waarschijnlijk alleen gecirculeerd hebben aan en/of buiten de grenzen van het Romeinse rijk, in barbaars gebied.

neroAndere munten die gevonden zijn, zijn geslagen onder Nero (54 – 68 na Chr.), Vespasianus (69 – 79 na Chr.), Domitianus (81 – 96 na Chr.), Nerva (96 – 98 na Chr.) en Traianus (98 – 117  na. Chr.)

Zoals eerder gezegd dateert de hoofdmoot van de munten globaal uit de laatste 3 kwart van de 2e eeuw. Uit die periode hebben zijn er voornamelijk munten gevonden van keizer Hadrianus (117 – 138 na Chr.) 6 munten, keizer Antoninus Pius (138 – 161 na Chr.)10 munten en Faustina Jr. (145 – 175) 7 munten.

Het is niet met zekerheid te zeggen dat deze periode ook de hoogtijdagen van de offerplaats waren. Vrijwel alle munten uit deze periode vertonen een hoge mate van slijtage en zouden best eens erg lang gebruikt kunnen zijn. Deze periode was ook een tijd waarin zeer veel munten werden geslagen en zij bleven nog tot ver in de 3e eeuw in circulatie. 

Een van de munten betreft een sestertius van Aelius. Aelius werd in het jaar 136 geadopteerd door keizer Hadrianus met de bedoeling om hem zijn opvolger te maken. Hij heeft het echter niet gehaald tot keizer omdat hij een half jaar voor Hadrianus overleed op 1 januari 138. Antoninus Pius zou uiteindelijk de opvolger van Hadrianus worden onder voorwaarde dat hij Lucius Verus (de zoon van Aelius) en Marcus Aurelius (de neef van Buste Marcus aureliusHadrianus) zou adopteren. Marcus Aurelius zou uiteindelijk in 161 na Chr. Antoninus Pius als keizer opvolgen. Lucius Verus was in de jaren 161-169 na Chr. mede keizer met hem. Hij was getrouwd met Lucilla, de dochter van Marcus Aurelius en diens vrouw Faustina, de jongere. Marcus Aurelius kreeg ook een zoon, namelijk Commodus welke zijn vader in 180 na Chr. zou opvolgen als keizer van het Romeinse rijk.

Van alle hiervoor genoemde personen zijn er op de Parade munten aangetroffen.

Een leuk exemplaar betreft een sestertius van Lucilla. Op de keerzijde van deze munt zien wij Lucilla zittend op een kruk die een kind zoogt met om haar heen nog twee kinderen.

rom munten 3

Voor- en keerzijde sestertius van Lucilla

Ook van haar man Lucius Verus hebben we enkele munten gevonden. Namelijk een mooie sestertius geslagen  tussen 161 en 163 na Chr.

De enige zilveren Romeinse munt van de parade is ook geslagen onder Lucius Verus: een erg mooi bewaard gebleven denarius. Let maar eens op het detail dat nog te zien is op de kop van de keizer.

Aan de hand van het opschrift en type weten we dat deze denarius is geslagen tussen 5 december 162 en het voorjaar van 163 na Chr.

rom munten 4

Voor- en keerzijde denarius Lucius Verus

Opvallend is dat er in het moerasje vrijwel alleen bronzen munten zijn aangetroffen. We kunnen hieruit concluderen dat men waarschijnlijk alleen munten met een lage waarde offerde.

De jongste munt die is aangetroffen is een sestertius van Gordianus III (238 – 244 na Chr.). Deze munt is verreweg het best bewaard gebleven van allemaal. Hij is waarschijnlijk maar korte tijd in omloop geweest en zal al vrij snel na het slaan in het moerasje gegooid zijn als offer aan de goden.

rom munten 5

Voor- en keerzijde sestertius van Gordianus III

Hierna volgt een opsomming van het aantal munten dat van iedere keizer is aangetroffen. 

Claudius 41-54 na Chr. 1
Nero 54-68 na Chr. 1
Vespavianus 69-79 na Chr. 2
Domitianus 81-96 na Chr. 1
Nerva 96-98 na Chr. 1
Traianus 98-117 na Chr. 3
Hadrianus 117-138 na Chr. 6
Aelius 136-138 na Chr. 1
Antoninus Pius 138-161 na Chr. 10
Faustina Jr. 145-175 na Chr. 7
Marcus Aurelius 161-180 na Chr. 3
Lucius Verus 161-169 na Chr. 2
Lucilla 161-180 na Chr. 3
Commodus 180-192 na Chr. 2
Gordianus III 238-244 na Chr. 1
     
Niet toeschrijfbaar 0 – 192 na Chr. 29
Niet toeschrijfbaar 100-192 na Chr. 6

Met dank aan Jan Pelsdonk, Jan Stuurman en Paul Beliën van het Geldmuseum in Utrecht.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 34 van december 2006 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

DE KLOTENDOLK

 


 

 

DE KLOTENDOLK

 

De geschiedenis heeft door de eeuwen heen een enorme variëteit aan slag- steek- en vuurwapens voortgebracht. Deze variëren van grote katapulten en kanonnen voor massaal gebruik tot kleine persoonlijke wapens zoals pistolen, messen en dolken. Vele van dergelijke wapens heeft het overleefd naar onze tijd. Bijvoorbeeld op de wapenafdeling van musea, bij mensen thuis op zolder of aan de schoorsteenmantel. Maar bijvoorbeeld ook als meerpalen langs een haven in de vorm van in de grond ingegraven kanonnen.

Soms komt er bij archeologisch onderzoek ook wapentuig uit het verleden naar boven. Meestal gaat het om objecten uit de laatste 500 jaar. In Bergen op Zoom is bij archeologisch onderzoek bijvoorbeeld een 16e eeuws ijzeren kanon boven de grond gekomen. In 2004 werden op de Parade enkele fragmenten gevonden van een 17e eeuwse sierdegen. Maar soms komt er ook ouder wapentuig boven.  

Toen in 2005, na afloop van het archeologisch onderzoek, op de Parade van start werd gegaan met het uitgraven van de nieuwe parkeerkelder kwamen in de buitenste rand nog steeds nieuwe sporen tevoorschijn. Omdat deze strook niet eerder onderzocht kon worden, kregen we gelukkig genoeg tijd om ook deze sporen goed vast te leggen. Aan de westkant van het terrein, ter hoogte van de plataan, kwam een grote waterput tevoorschijn. De bovenste 2,10 meter bestond uit baksteen van een zeer groot formaat (7½x11x30 en 8×17½x31½ cm). De onderste 3,30 meter van de put was opgebouwd uit grote vierkante blokken Gobertange steen. Dit was het deel wat dieper doorliep dan de aan te leggen keldervloer. Omdat de waterput onder het beton zou verdwijnen hebben we in overleg met de uitvoerder van bouwbedrijf Sprangers besloten dat we 3 dagen konden besteden aan het uitgraven van de waterput. Midden door de put was een betonnen boorpaal geplaatst, dit maakte het uitgraven van de put niet makkelijk maar het was de moeite waard.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

De uitgegraven waterput

Vele aardewerkscherven zijn geborgen, alsook veel organisch materiaal in de vorm van textiel, wol, haar, kurk, hout en leer. Alles uit de periode rondom 1300, de periode waarin de stedelijke ontwikkeling van Bergen op Zoom net op gang begint te komen. Een van de meest bijzondere vondsten uit de put betreft de vondst van een zogenaamde klotendolk, in preutsere tijden ook wel nierdolk genoemd. De dolk zat deels in het beton van de boorpaal.  

De klotendolk dankt zijn naam aan de twee kleine, bolvormige uitstulpingen aan de bovenzijde van het heft op de overgang met het lemmet. De middeleeuwse Engelsen noemden dit type dolk een “ballock dagger”, de Fransen noemde het een “dague a couillettes”. Deze namen omschrijven de vorm van de uitstulpingen. Sommigen menen dat de rest van het heft met zijn taps toelopende uiteinde als fallus gezien dient te worden en zo het mannelijke geslachtsorgaan voorstelt. 

De klotendolk was hoofdzakelijk een burgerwapen. In noordwest Europa vooral in gebruik tussen de 14e en de 16e eeuw. Dit betekent dat het in Bergen op zoom gevonden exemplaar een vroeg stuk is. Doordat hij zo algemeen gebruikt werd, en in die zin te weinig bijzonder was, zijn er nauwelijks exemplaren van bewaard gebleven. Bovendien is de conservering van de exemplaren die archeologen aantreffen, vaak matig. Het heft van een klotendolk is gewoonlijk gedraaid en gestoken uit een massief stuk hout. Ivoor en metaal komen ook voor maar hout is het meest gebruikt. Aan de achterzijde loopt het heft van een klotendolk iets breder uit en is daar vrijwel altijd voorzien van een bronzen of koper kapje. Massief of gevuld met lood als tegengewicht voor het lemmet om zo een gebalanceerd wapen te produceren. Ook zorgde de verbrede achterzijde van het heft ervoor dat het niet makkelijk uit de hand schoot. De bolvormige uitstulpingen functioneerde als een soort stootplaat welke op andere wapens gevormd wordt door een metalen plaatje op de overgang van heft naar lemmet ter bescherming van de hand. Het lemmet van de klotendolk had een driehoekige (1-zijdig snijdend) ruitvormige (2-zijdig snijdend) doorsnede. Naar beneden toe liep het lemmet breder uit om hier over te gaan in een naaldangel welke in een in het heft geboord gat werd geplaatst. Vaak werden er aan weerszijden van de naaldangel een soort weerhaken aangebracht om er zeker van te zijn dat het lemmet in het heft niet meer kon bewegen.  

Het heft kan verschillende vormen hebben. Er zijn heften gevonden met een ronde of een vierkante doorsnede. Ook zijn er heften bekend met een achtkantige of gefacetteerde vorm voor meer grip. In 1998 is in een beerput in Delft een hele mooie klotendolk opgegraven. Het slanke, gefacetteerde heft was voorzien van inlegwerk met git en een patroon van zeer kleine ingeslagen zilveren spijkertjes.

klotend 4

Afbeelding van de Bergse klotendolk, ongereinigd

 

De klotendolk werd gewoonlijk aan de riem, net achter de rechter heup gedragen. Omdat de meeste mensen rechtshandig zijn werd het primaire wapen, een zwaard, aan de linker heup gedragen. Dit was heel praktisch met de rechterhand te pakken. Het secundaire wapen, de dolk, hing dan aan de rechter heup. 

De in Bergen op Zoom opgegraven klotendolk heeft een enigszins vierkant houten heft met relatief grote ballen aan weerszijden. Aan de achterzijde is het heft voorzien van een dun koperen kapje waaronder mogelijk een niet bewaard gebleven hoeveelheid lood heeft gezeten. Omdat de dolk deels in het beton zat, toen deze in de waterput werd aangetroffen, is deze zeer voorzichtig verwijderd. Helaas is het heft hierbij toch deels gebroken. 

Ook de uiterste punt van de dolk is niet meer aanwezig. Mogelijk was het afbreken van de punt aanleiding om hem in de buiten gebruik gestelde waterput te deponeren.  

Bijzonder aan het Bergse exemplaar is dat het heft over het gehele oppervlak is voorzien van honderden ingeslagen nageltjes. De bolle kopjes van de nageltjes vormen een golvend patroon over het hele heft. De nageltjes zullen echter niet alleen een decoratieve functie hebben gehad. Door het hele heft van nageltjes te voorzien zal de gebruiker zeker ook een betere grip op het heft hebben gehad.   

De klotendolk wordt op dit moment gerestaureerd bij Restaura in Haelen. Alvorens de dolk helemaal gerestaureerd is, moet er nog het nodige aan gedaan worden. Onderstaande röntgenfoto van de dolk toont een mooi beeld van de vele nageltjes.

klotend 3

 

Bij het vrijleggen van het heft zal ieder nageltje afzonderlijk moeten worden gefixeerd om te voorkomen dat ze tijdens de restauratie uit het heft vallen.  

Na afronding van de restauratie zal de klotendolk misschien een plek krijgen op een nieuwe tentoonstelling over de geschiedenis van de stad in het Markiezenhof. 

11-03 klotendolk

De klotendolk na restauratie

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 35 van maart 2007 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom