ARCHEOLOGIE IN IJSLAND, DEEL 1

 


 

ARCHEOLOGIE IN IJSLAND, DEEL 1

 

ijs9Afgelopen zomer ben ik 11 dagen met vakantie geweest naar IJsland. Even geen archeologie dacht ik, nou dat liep even anders. Zodra we van het vliegveld naar het eerste hotel reden viel mijn oog op diverse netjes gestapelde torentjes van keien. Sommige stonden erg dicht langs de weg, anderen een redelijk eind het land in. Gedurende de hele vakantie ben ik vele honderden van dergelijke torentjes tegen gekomen. Sommige slechts 5 stenen hoog, anderen soms wel ruim een meter hoog.

Gedurende de reis hebben mijn vader en ik vele mogelijkheden voor deze torentjes bedacht. Omdat sommigen zo dicht langs de weg stonden zou een van de mogelijkheden kunnen zijn dat het hier om een soort gedenkteken zou kunnen gaan ter nagedachtenis aan iemand die op die plek was overleden. We zagen ze echter ook ver in het binnenland, op plekken waar je nou niet een-twee-drie even naar toe loopt en een torentje wegzet. Op veel plaatsen kon je vanaf het ene torentje weer een andere zien. Vanaf het andere torentje kon je vervolgens weer de volgende zien. En zo werd het volgende idee geboren. Misschien stammen de torentjes nog wel uit een tijd dat op het grootste deel van het eiland geen wegen lagen en dienden ze als een soort wegwijzers. Helemaal niet zo’n gek idee, maar met de hoeveelheid sneeuw die hier in de wintermaanden valt, zouden de torentjes onder een pak sneeuw nauwelijks meer opvallen. Dus dat idee hebben we ook vrij snel weer laten varen. Dat ze echter echt een betekenis hadden werd wel duidelijk toen we langs een gebied kwamen dicht bij het vliegveld Keflavik. Hier werd hard aan de weg gewerkt en er werden nieuwe wegen en verkeerspleinen aangelegd. Daar waar een torentje stond, werd de weg er gewoon omheen aangelegd. De betekenis van de torentjes zou nog bijna de hele vakantie een raadsel blijven.

Na de eerste twee dagen vele schitterende bergen, valleien en watervallen gezien te hebben zijn we op de derde dag naar het dorpje Hólar gegaan. Hier staat namelijk een heuse kathedraal uit 1763 en aangezien de architectuur hier voornamelijk bestaat uit golfplaatbouw, inclusief de kerken, zou dit een leuke afwisseling zijn. Hólar ligt in de Hjaltadalur vallei en is een van de oudste plaatsen op IJsland. Van 1106 tot 1798 was dit een van de twee bisdommen van het eiland en in die tijd mocht het zich ook de hoofdstad van het noorden noemen. Naast de kathedraal staat een 27 meter hoge klokkentoren. Dit monument werd in 1950 gebouwd ter nagedachtenis aan bisschop Jón Arason die in 1550 is onthoofd. Vandaag de dag wonen in Hólar ca. 400 mensen en staat er naast de kathedraal ook de landbouw universiteit van het land.
Naast de kathedraal viel mijn oog op een kruiwagen en, wat op het eerste gezicht, leek op een paar schommels. Al snel bleek dat het geen schommels waren, maar schudzeven. Er was hier een heuse opgraving aan de gang. Gezien de hoeveelheid onkruid die in de opgravingsput groeide, moet het toch al even geleden zijn dat hier echt gewerkt is. Desalniettemin lagen alle vondsten nog keurig in zakjes verpakt en van gegevens voorzien in de put. Onder de vondsten een overduidelijk stukje Bergs aardewerk.
Door even rond te vragen in het dorp kwam ik al snel het een en ander te weten over de opgraving.

ijs13

Omdat Hólar zo’n belangrijke plaats is geweest in vrijwel de gehele geschiedenis van IJsland zijn er zeer veel geschreven bronnen overgebleven die over de stad vertellen.
Vanwege die geschreven bronnen is er nog bijna geen archeologisch onderzoek uitgevoerd in die plaats. In 2002 is men gestart met een uitgebreid onderzoek door een groot internationaal team. Omdat een graafmachine, evenals het gebruik van schoppen, daar uit den boze is, vordert het onderzoek langzaam maar gestaag. Archeologisch onderzoek is uitgevoerd op 6 verschillende plekken in het stadje. De vrees was dat het vele bouwen en de landbouw een groot deel van de archeologische ondergrond hadden vernietigd. Al snel bleek dat dit reuze mee viel. De bovenste lagen waren inderdaad verstoord maar sporen uit de 18e eeuw en vroeger waren nog grotendeels intact.
De opgravingsputten ten zuidwesten van de kathedraal, die nu nog open liggen, hebben sporen opgeleverd van diverse boerderijen
De ontdekking van de boerderijen uit de 17e en 18e eeuw hebben de kennis over deze gebouwen in IJsland enorm vergroot. Het onderzoek op deze locatie is een van de grootste op het eiland naar deze periode. Het was al zeer lang bekend dat in Hólar vanaf het midden van de 16e eeuw een boekdrukpers heeft gestaan. De exacte locatie is echter helaas nooit beschreven en de kans om die ooit terug te vinden was niet erg groot. Totdat in één van de opgegraven gebouwen vele honderden zetletters naar boven kwamen. In totaal zijn er ruim 1400 letters opgegraven. Vrijwel allemaal van lood. Het oudste exemplaar is echter van hout.

ijs12

Deze letter B komt overeen met de letter B zoals gebruikt in de Gudbrandur’s bijbel welke in 1584 in Hólar is gedrukt. Niet alleen de zetletters maar ook leren delen van boekbanden, boekbeslag en stukjes drukwerk zijn in en om het huis terug gevonden.
Over een periode van vijf jaar zijn hier inmiddels meer dan 30.000 objecten opgegraven. Dit klinkt erg veel, dat is het ook, maar vergeet niet dat iedere scherf als object gerekend wordt. De vondsten dateren van de 10e tot de 19e eeuw en variëren van aardewerk en kleipijpen tot schaakstukken en schoenen.
Alle vondsten liggen opgeslagen in een werkruimte in Hólar en puur toevallig (want het was zondag) bleek de projectleider van de opgraving aanwezig. Natuurlijk even een praatje gemaakt over de opgraving hier in Hólar en mijn verbazing uitgesproken over het feit dat de vondsten hier zomaar in de put kunnen blijven liggen.
Zij was op haar beurt stomverbaasd dat dit in Nederland niet kon. Op een opgraving in Bergen op Zoom hoef ik dat niet te proberen. Gaandeweg het gesprek bleek dat ze momenteel aan het werk zijn op een locatie een kleine 20 km van Hólar. Dit was een kans die ik niet voorbij wilde laten gaan en dus de stoute schoenen aan getrokken en gevraagd of het mogelijk was om een dag mee te werken op deze opgraving. Even keek ze wat bedenkelijk, maar ik was van harte welkom om de volgende dag mee te graven.

Uitkijkend naar de volgende dag zijn we uit Hólar vertrokken en hebben we onze weg vervolgd door IJsland op weg naar ons volgende hotel. Onderweg weer de nodige boerderijen en kerkjes gepasseerd. Allemaal opgetrokken uit het inmiddels vertrouwd geraakte golfplaat. Omdat IJsland zo’n groot en leeg land is, er wonen slechts 270.000 mensen op een oppervlak van 4,5 keer Nederland, is het hier heel gewoon dat om de 5 á 6 huizen er een klein kerkje bij staat. Een van deze kerkjes viel erg op. Midden in een weiland, langs de weg naar Hofsós, lag een heel klein kerkje met de naam Grafarkirkja.

MINOLTA DIGITAL CAMERA 

Omgeven door een cirkelvormige plaggenwal lag een volledig uit plaggen opgetrokken kerkje uit de late 17e eeuw. Om het kerkje te bereiken moest je door een klein poortje door de omwalling waar je letterlijk moest bukken om niet met je hoofd tegen twee grote bronzen klokken uit 1720 te stoten.

ijs14

ijs11De deur van het kerkje zat op slot met een grote ijzeren sleutel, eveneens 17e eeuws, die na het omdraaien hiervan toegang verschafte tot dit heilig huisje, wat best wel eens kans zou kunnen maken op de titel “kleinste kerkje van Europa”. Binnen in het kerkje was ruimte voor 8 kerkgangers. Op het altaar stonden drie bronzen kandelaars en lag een bijbel klaar voor gebruik. Binnen de cirkelvormige omwalling rond het kerkje wordt nog steeds begraven, getuige de diverse grafstenen waarvan de jongste dateert uit 2003.

De volgende morgen om 04.30 opgestaan in ons hotel in Laugar. Om terug te komen in Hólar moeten we eerst ruim 300 kilometer terugrijden. En op wegen met een maximum snelheid van 90 km per uur ben je dus wel even onderweg. Om 07.30 waren we terug in Hólar en daar was het wachten op de archeologen. Langzaam aan zie je wat mensen hun huizen uit komen en je haalt de archeologen er zo tussenuit. Na kennis gemaakt te hebben met het team, dat een zeer internationaal gezelschap blijkt te zijn, vertrekken we rond 08.30 naar de opgravingslocatie bij de boerderij Kolkuós. Gisteren hebben mijn vader en ik al een poging gedaan om de opgraving te bereiken, maar het pad waarover we moesten rijden was met ons gehuurde Toyota Yarisje niet begaanbaar. Gelukkig hadden de archeologen twee goede 4×4 tot hun beschikking.
De opgravingslocatie Kolkuós ligt aan de monding van de rivier de Kolka. Dit was ten tijde van de aangetroffen nederzetting één van IJslands grootste havens van ongeveer de 9e tot de 16e eeuw. De landtong waarop de opgraving plaatsvindt, was ooit verbonden met het eiland wat nu nog voor de kust ligt. Bij laag tij liggen de archeologische resten slechts 6 cm onder het wateroppervlak. Gelukkig hoeven we niet in het water op te graven maar kunnen we onze voeten lekker droog houden.
De opgravingen in Kolkuós hebben in de voorgaande jaren reeds de nodige verrassingen opgeleverd. Zo is er bewijs gevonden voor grootschalige ijzersmelterijen en zijn er diverse interessante voorwerpen gevonden. O.a. ijzeren voorwerpen, een 12e eeuwse zilveren muntje uit Duitsland, bewerkt walvisbot en diverse fragmenten aardewerk. Ook is er zeer veel botmateriaal gevonden van onder andere schapen, koeien, paarden varkens en vele soorten honden waaronder een Maltezer. Het houden van honden was in vroeger tijden voorbehouden aan de leiders van een gemeenschap. Deze dieren werden in IJsland geïmporteerd als een soort statussymbool voor de bisschoppen en leiders van de gemeenschappen.

ijs8De opgravingscampagne van 2007 richt zich vooral op het onderzoek naar de zogenaamde “booths”. Een booth is een soort tijdelijke hut van plaggenwalletjes van ongeveer een meter hoog. Hierop werd met behulp van meegebrachte stokken en doek een dak gebouwd. Tot zover het eerste gedeelte over mijn vakantie in IJsland. In de volgende nieuwsbrief gaan we verder met mijn belevenissen op de opgraving in Kolkuós en wat we verder nog tegenkwamen aan wetenswaardigheden.

En….. natuurlijk nog de oplossing van het raadsel van de torentjes.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 37 van september 2007 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom

 

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 37 van september 2007 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

ARCHEOLOGIE IN IJSLAND, DEEL 2

 


 

ARCHEOLOGISCHE VONDSTEN TIJDENS RIOOLWERKZAAMHEDEN

 

In de uitgave van september hebben jullie hopelijk al kunnen genieten van mijn eerste belevenissen tijdens mijn vakantie in IJsland. In dit deel kunnen jullie lezen wat ik verder allemaal heb mee gemaakt op de IJslandse opgraving. Ook zal ik vertellen over de vele andere historische plaatsen op het eiland en komen we de ware betekenis te weten van de mysterieuze stenen torentjes die overal over het eiland verspreid staan. Heel veel plezier met het tweede deel van mijn IJslands avontuur.

We gaan terug naar de opgraving die zich richt op het onderzoek naar de zogenaamde “booths”. Een booth is een soort tijdelijke hut van plaggenwalletjes van ongeveer één meter hoog. Hierop werd, met behulp van meegebrachte stokken en doek, een dak gebouwd. De booths bij Kolkuós waren slechts enkele maanden per jaar in gebruik. De rest van het jaar waren ze blootgesteld aan de elementen en spoelde de zee er bij winterstormen constant overheen. Het jaar daarop keerde men terug en moest men eerst de beschadigde booths repareren. Zo waren er bijvoorbeeld wanden omgevallen of compleet weggespoeld. Deze werden dan vervangen of verstevigd met vers uitgestoken plaggen.

Omdat een plaggenwal die in het jaar 1121 is gezet niet zo makkelijk is te onderscheiden van een plaggenwal uit het jaar 1122, is het te begrijpen hoe moeilijk het is om wijs te kunnen worden uit een site die enkele honderden jaren in gebruik is gebleven.

Soms waren er wel 4 lagen plaggenwanden van één booth te herkennen. Op onderstaand plaatje heb ik geprobeerd om dit wat te verduidelijken.

ijs6

Het opgravingsteam bestaat uit archeologen uit de USA, Zweden, Noorwegen, Griekenland, IJsland en voor één dag ook uit Nederland. Het opgravingsvlak is door middel van een ongelijke putgrens, een soort zaagtand, aan één zijde opgedeeld in allemaal verschillende secties. Als medewerker draag je zelf zorg voor het opgraven van jouw sectie. Beetje bij beetje krab je met de troffel laagsgewijs naar beneden. Vandaag mag ik meewerken in de sectie van Astrud en Angelos. Ik krijg mijn eigen hoekje toebedeeld en ga daar vol goede moed van start. Ik kan vertellen dat dit toch wel even wat anders is dan opgraven in Bergen op Zoom. Hier kun je soms onduidelijke sporen krijgen, maar die zijn haarscherp in vergelijking tot waar je in IJsland mee bezig bent. Na ruim 3 uur geschraapt te hebben, heb ik het idee dat er zich wel degelijk een spoor begint af te tekenen.

Gaandeweg kras ik de zichtbare lijnen aan en er komt inderdaad een soort kuil tevoorschijn. Het blijkt dat hier geen vlaktekeningen worden gemaakt, maar dat ieder spoor door de beheerder van zijn sectie moet worden ingemeten met een Totalstation. Dit is een soort computergestuurde landmeter die iedere dag op een vast punt geïnstalleerd dient te worden. Met behulp van een lange stok met daarin diverse sensoren kan de ingebouwde computer tot op de millimeter nauwkeurig bepalen waar jij je bevindt. Omdat ik vandaag mijn eigen sectie heb toegewezen gekregen zal ik ook zelf met de Totalstation aan de slag moeten. Gelukkig heb ik wat ervaring op kunnen doen toen Berrie van Hoof vorig jaar in Bergen op Zoom werkte. Hij had namelijk ook zo’n toestel. Allereerst wordt in de Totalstation het Featurenummer van het betreffende spoor ingevoerd, waarna alle hoeken van het spoor worden ingemeten. Omdat in het veld niet is te zien of de in het spoor aanwezige stenen onderdeel zijn van een structuur of daar simpel door de golven zijn gedeponeerd, worden ook alle stenen op deze manier ingemeten. Hierna wordt het spoor gefotografeerd, zowel digitaal als analoog en worden de foto- en featurelijsten ingevuld. Vervolgens heb ik het spoor verwijderd en ben ik al schavend op zoek gegaan naar het volgende spoor. Mijn vondsten voor die dag bestonden uit drie schamele stukjes verbrand bot. De vondst van de dag werd gedaan door Astrud, nog geen twee meter naast mij. Zij vond een klein fragmentje aardewerk uit de 12e eeuw. Voor ons lijkt dat niet zoveel bijzonders met de enorme hoeveelheden aardewerk die wij in Bergen op Zoom uit de grond halen, maar in Kolkuós is dit best een grote vondst. Alle vondsten worden verpakt in een gripzakje en van de nodige coderingen voorzien.

Daarna worden ze met behulp van een “golf tee” op de plaats van de vondst in de grond gestoken. Deze vondsten worden allemaal ook afzonderlijk ingemeten met de Totalstation. Zo heb je dus een vlak vol liggen met vondstzakjes. Het was werkelijk een geweldige ervaring om op deze opgraving mee te mogen werken.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Niet alleen omdat het in het buitenland was, maar zeker ook omdat het totaal anders was dan wat ik gewend ben te doen. Aan het eind van de dag tijdens de evaluatie kreeg ik te horen dat ik best wel indruk had gemaakt, omdat de meeste mensen toch wel een weekje moeite hebben met het zien van de sporen. En dat kan ik mij best voorstellen. Ik heb die dag wel eens een momentje gehad dat ik echt niet meer zag waar mijn spoor begon of ophield. Petje af voor de mensen die daar iedere dag op zitten te turen. Rond een uur of vijf ’s middags waren we terug in Hólar en toen zat de dag er helaas weer op. We hebben nog een lange rit van zo’n 450 km voor de boeg naar ons volgende hotel. Voor nu laten we Hólar en Kolkuós achter ons, maar wie weet kom ik hier nog wel eens terug. 

Op de 6e dag van de vakantie komen we langs een groot landhuis, Skriduklaustur. Dit gebouw is een mengeling van Engelse en IJslandse bouwstijl, gebruikmakend van lokale bouwmaterialen. Het dak van gras is erg opvallend. Het is gebouwd door de IJslandse schrijver Gunnar Gunnarsson die een groot aantal jaren van zijn leven in Engeland heeft gewoond. Na zijn terugkeer in IJsland in 1926 duurde het nog tot 1938 voordat hij het huis in Skriduklaustur liet bouwen.

Naast het landhuis, op de helling van de vallei vindt op dit moment een grote opgraving plaats van een Augustijner klooster. In 1493 werd op deze plaats een Augustijner klooster gesticht. Het kreeg de naam Skriduklaustur, vernoemd naar de nabij gelegen boerderij Skrida. Skriduklaustur is het jongste katholieke klooster op IJsland. Oude verhalen vertellen over een wonder dat hier in de 15e eeuw heeft plaatsgevonden. De geestelijke van het nabij gelegen dorp Valthjófsstadur ging op een dag naar een stervend parochielid in de vallei. Onderweg verloor hij zijn miskelk en schaal. Een man werd op pad gestuurd om de verloren goederen te zoeken. Zij werden teruggevonden op een rots ter hoogte van de boerderij Skrida. De kelk was gevuld met wijn en de schaal lag hier netjes bovenop voorzien van brood. Dit werd gezien als een wonder en werd herdacht met de bouw van een kapel. Het altaar kwam precies op de plaats waar de miskelk werd teruggevonden. Later werd op deze plek ook het klooster gesticht.

Skriduklaustur heeft niet lang bestaan. Al in 1552 werd het klooster na de reformatie gesloten. Ondanks dat het klooster maar kort gefunctioneerd heeft, bezat het grote stukken land, een eigen gasthuis en een school. In 1496 werd er naast het klooster een kerkhof ingericht en enkele jaren later verrees hier ook een kerk met de naam Skridukirkja. Na het sluiten van het klooster in 1552 raakte de kerk al snel in verval. In 1670 werd de kerk herbouwd om in 1792 definitief gesloopt te worden. Ook de begravingen op het kerkhof werden in dat jaar stopgezet. Het onderzoek in Skriduklaustur loopt inmiddels alweer vijf jaar. In de eerste drie jaar heeft men grote delen van het klooster reeds opgegraven. Deze zijn in het zicht gelaten door middel van het deels opmetselen van de aangetroffen muren. Tussen de muren zijn houtsnippers op de grond gelegd, zodat bezoekers ook binnen de oude muren van het klooster een kijkje kunnen gaan nemen. De laatste twee jaar wordt er gewerkt aan de oostkant van het klooster waar in 2006 het kerkhof werd ontdekt. Tot nu toe zijn daar 34 graven gevonden. Sommige van de graven dateren uit het allereerste begin van het klooster want in een later stadium zijn ze overbouwd bij de uitbreiding van het klooster. Helaas waren we wat te vroeg op de locatie aanwezig. Het was pas 07.30 uur en men ging niet voor negen uur aan het werk. Ook het op het terrein gelegen museum was pas vanaf tien uur te bezichtigen en omdat we nog een lange rit voor de boeg hebben en er nog zoveel meer moois te zien is op het eiland, besloten we om hier niet op te wachten.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

De vakantie is alweer voor meer dan de helft voorbij. Als we op de achtste dag net voor het stadje Vík rijden, komen we langs een hele verzameling stenen torentjes. Dezelfde torentjes waarover we al de hele vakantie aan het speculeren zijn. Op de terugweg naar het hotel die avond passeren we de vele torentjes opnieuw en besluiten we toch even een kijkje te gaan nemen. Er staat namelijk een groot informatiebord bij en misschien wordt hier de functie van de vele torentjes echt duidelijk. Het bord vertelt dat op deze plaats de boerderij Laufskálar gelegen was die in het jaar 894 werd verwoest door een uitbarsting van de vulkaan de Katla.

De berg van lavabrokken die nu op de plek van de boerderij ligt, draagt de naam Laufskálavarda, genoemd naar de boerderij.

ijs2

De Engelse vertaling hiervan is Laufskálar Cairn, een “cairn” is een Engelse benaming voor een door mensenhanden gemaakte hoop stenen, in vroeger tijden meestal opgericht als een herdenkingsmonument. Iedereen die voor het eerst voorbij deze plek kwam werd geacht een steen toe te voegen aan een torentje om er voor te zorgen dat hij geluk zou hebben op zijn reis en ter nagedachtenis aan de verwoeste boerderij. Tegenwoordig wordt er ieder jaar een partij stenen gestort zodat ook nu nog deze oude traditie kan worden voortgezet. 

Op de laatste dag van onze vakantie hebben we een bezoek gebracht aan IJslands belangrijkste historische locatie, Thingvellier. Deze “vlakte van het parlement” (letterlijke vertaling) is HET nationale heiligdom van IJsland. Thingvellier is een 6 kilometer brede en 40 kilometer lange verzakking in het landschap, aan alle zijden begrensd door diepe kloven en scheuren. Het was in de kloof Almannagjá waar in het jaar 930 de Althing, één van de oudste parlementaire instellingen van de wereld werd opgericht.

ijs1

De Althing wordt gevormd door de leiders van alle gemeenschappen op het eiland. Het hoofd van de Althing werd de Wetspreker genoemd. Voordat de IJslanders geschreven taal kende, werd op iedere samenkomst van de Althing door de Wetspreker 1/3 deel van de wet aan alle verzamelde mensen gereciteerd, zodat alle IJslanders op de hoogte waren van de op dat moment geldende wetten. De Wetspreker was een gekozen positie en werd na verkiezing door de Lögrétta benoemd voor een periode van drie jaar. De Lögrétta was de “raad van wetgevers”. Zij stelden nieuwe wetten in en deden uitspraken in geschillen. Samenkomsten van de raad werden geleid door de Wetspreker. Over het aantal gemeenschapsleiders in de raad zijn de heren professoren het niet helemaal eens. De aantallen lopen uiteen van 36, 39 tot 49 leden. Iedere leider had maximaal twee assistenten bij zich, dus de raad bestond maximaal uit 147 personen. Zij zaten in drie concentrische ringen met in de binnenste ring de leiders. Alleen de gemeenschapsleiders hadden stemrecht in het benoemen van een nieuwe Wetspreker, het invoeren van nieuwe wetten en het doen van uitspraken in geschillen. Toen in de 13e eeuw de wetten werden opgeschreven, verdween de positie van Wetspreker als “uitspreker” van de wet. Vanaf dat moment droeg hij zorg voor het verzamelen en beheren van de wetboeken.

De locatie van Thingvellier is niet zomaar gekozen. De vlakte was niet alleen via alle op het eiland liggende routes goed bereikbaar, maar de kloven aan de rand van de vlakte, en met name de kloof Almannagjá, staan bekend om hun uitstekende akoestiek. De Althing kwam hier bijna 900 jaar bij elkaar. Tot 1798 werd hier ieder jaar door de volksvertegen-woordigers in de openlucht vergaderd.

Niet alleen de leidinggevende figuren van het land kwamen hier bij elkaar. Ook een groot deel van de bevolking ontmoette elkaar hier elk jaar. Gedurende twee weken werd hier gefeest, recht gesproken, handel gedreven, getrouwd en gesport. Buiten de leuke bezigheden tijdens de Althing werden er ook minder leuke handelingen uitgevoerd. Zo werden misdadigers gestraft bij deze samenkomst. Tot op de dag van vandaag kunnen bezoekers de Drekkingarhylur (“het meer der verdrinking“) in de rivier zien, waar vrouwelijke wetbrekers werden verdronken.

ijs7

In de laatste twee eeuwen onder Deense heerschappij groeide Thingvellier uit tot een nationaal symbool. Het is dan ook niet verwonderlijk dat, toen op 17 juni 1944 IJsland zich onafhankelijk verklaarde van Denemarken, dit op deze plaats gebeurde. Dit was de laatste dag van onze rondreis door IJsland. Wat begon als een vakantie met de bedoeling archeologie even ver achter me te laten en te genieten van de rust en leegte in dit mooie ongerepte land kreeg alsnog een iets andere wending.

 

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 39 van maart 2008 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

62 GRADEN NOORDERBREEDTE, DEEL 1

 


 

62 GRADEN NOORDERBREEDTE, DEEL 1

Na vorig jaar naar Egypte te zijn geweest, leek het mijn vader en mij wel leuk om dit jaar weer eens met zijn tweeën op vakantie te gaan. Ons avontuur in IJsland van twee jaar geleden was ons goed bevallen. En om een beetje in de sfeer van de Scandinavische eilanden te blijven hebben we ervoor gekozen om een bezoek te brengen aan de Faroer Eilanden.

De eilanden vallen onder de Deense kroon, maar hebben sinds 1948 een eigen parlement en vlag, en onder die vlag geven zij ook hun eigen postzegels en papiergeld uit.
De eilandengroep bestaat uit 18 eilanden, die op een enkele rots na, nagenoeg allemaal bewoond zijn, gelegen op ongeveer 1600 kilometer van de kust van Denemarken en op ongeveer 400 kilometer ten zuiden van IJsland. De eilanden zijn vermoedelijk voor het eerste bewoond door Ierse monniken. Hoewel geleerden het er nog niet over eens zijn, was het de Ierse abt St Brendan die vermoedelijk als eerste voet op Faroerese bodem ergens tussen 560 en 567 zette.
Volgens de overering deed Brendan tijdens één van zijn reizen op zoek naar het Beloofde Heilige Land, het “eiland van schapen en het paradijs van vogels” aan. De eilanden waren gelegen op enkele dagen zeilen van Schotland. De Faroerese benaming voor de eilanden, Føroyar, betekent leterlijk vertaald de Schapen eilanden. Het meest westelijk gelegen eiland Mykines heeft een hele grote vogelpopulatie. Toch is dit voor de meeste wetenschappers geen afdoende bewijs dat St Brendan daadwerkelijk op de eilanden is geweest. Recent archeologisch onderzoek heeft echter enkele grafstenen opgeleverd met daarop enkele zeer vroege Keltische kruizen. Dus zelfs als St Brendan niet zelf voet aan wal heeft gezet, is het zeer aannemelijk dat het wel Ierse monniken waren die als eerste mensen de Faroer eilanden bezochten. Wat wel vast staat is de komst van de Noormannen in de 9e eeuw. Deze mensen waren niet datgene wat de meeste mensen verstaan onder de noormannen of vikingen. In tegenstelling tot hun plunderende broeders, die vanaf de 9e eeuw een groot deel van de Europese kust in hun greep hielden, waren de vikingen op de Faroer eilanden overwegend boeren die op zoek waren naar nieuw land, danwel het Scandinavische vasteland moesten ontvluchten vanwege religieuze overtuigingen.
In korte tijd hadden de vikingen een parlement opgezet, de Ting genaamd, vergelijkbaar met de Alting in IJsland. Volgens de overlevering was het rond het jaar 1000 dat de Noorse Sigmundur Brestisson de bevolking van de Faroer wilde bekeren tot het Christendom. Het grote verzet van de lokale bevolking leidde tot een bloedige periode in de geschiedenis van de eilanden. Rond 1035 ging de Ting akkoord met de nieuwe Noorse wetten en de eilanden vielen sinds dat jaar onder Noors bestuur. Hierdoor werden de eilanden en haar bewoners steeds meer afhankelijk van Noorwegen. Toen rond 1300 werd begonnen met de bouw van een kathedraal in Kirkjubøur kwam de bevolking in opstand tegen de lokale bisschop. Het feit dat de kathedraal nooit is voltooid getuigd van het succes van deze opstand. In 1380 kwam een verbond tot stand tussen het Noorse en het Deense koningshuis en vielen de faroer eilanden onder de Deense wet. De invloed van de Ting was vanaf dat moment nihil. De eerstvolgende grote verandering in de Faroerese geschiedenis vindt plaats in 1535. Wanneer Denemarken het Lutheraans Protestantisme als nieuwe religie aanneemt, heeft dit een groot negatief effect op de eilanden. In de eeuwen hierna vallen de eilanden grotendeels onder het bestuur van enkele Duitse en Deense handelsfamilies. In deze tijd zijn de eilanden vaak het slachtoffer van, met name Franse, piraten. Om weer enige controle te krijgen op de situatie op de Faroer kwamen de eilanden terug onder Deens koninklijk bestuur.
Tot en met de tweede wereldoorlog vallen de eilanden onder Deens bestuur. Met het eind van de oorlog gingen er steeds meer stemmen op voor onafhankelijkheid van de Faroer. Daarop is er in 1946 een referendum gehouden, waarin de lokale bevolking met een grote meerderheid stemde voor autonomiteit.
Het duurde echter nog tot 1948 voordat dit ook daadwerkelijk gebeurde. Dat was even in vogelvlucht de geschiedenis van de Faroer eilanden.

Maar voordat we van al het moois wat de Faroer te bieden heeft, konden genieten moesten we er natuurlijk wel eerst nog even naartoe. In tegenstelling tot onze reis naar IJsland zijn we deze keer niet met het vliegtuig gegaan maar met de eigen auto. Vanuit Nederland is dat goed te doen. Onze eerste dag zijn wij vroeg in de morgen vertrokken voor de lange autorit naar het Deense Esbjerg van waaruit we de volgende dag onze reis per boot zouden vervolgen. Omdat we ruim op tijd in Esbjerg waren en onze boot ook nog eens 6 uur later dan gepland zou vertrekken hadden we de tijd om ook deze stad te verkennen.
Esbjerg is een echte industriestad die voor een groot deel leeft van de visvangst. Ontstaan aan het einde van de 19e eeuw, maar heeft zijn grootste groei doorgemaakt na de Tweede Wereldoorlog. Al wandelend door de stad kwamen we langs wat leek op een mooi aangelegd park. Toen we het park betraden, bleek echter al snel dat het ging om een voormalig kerkhof uit de 19e en het begin van de 20e eeuw. Toen het zijn functie als begraafplaats verloor, is het omgetoverd tot stadspark waarbij een aantal van de oude en monumentale grafzerken, van voornamelijk familiegraven, werd gehandhaafd. Opvallend was dat er nog tot in 1997 bijzettingen hebben plaatsgevonden.

Afb. 1

Begraafplaats annex stadspark in Esbjerg

De volgende dag konden we tegen de avond aan boord van ons eigen “cruiseschip”. De veerboot, want dat is het eigenlijk, was zeer luxe met eigen fitnessruimte, zwembad, sauna, discotheek, loungebar, restaurants en bioscoop. En voor de komende twee dagen ons thuis .

De zee was op de heenreis behoorlijk ruig en de flinke oceaandeining maakte dat je soms bijna uit je stapelbed rolde. Een goede 36 uur later en 1600 kilometer verder doemde rond zeven uur in de ochtend de eerste kliffen van het eilandje Nólsoy uit de mist op.
Rond half acht kwamen we aan in de haven van Tórshavn.
Het uitschepen ging voorspoedig en al na een half uurtje liepen we voor een korte verkenningstocht door Tórshavn, met ruim 12.000 inwoners de grootste stad van de eilanden. Aan het eind van de ochtend hebben we onze reis naar ons eerste onderkomen in Klaksvík hervat. Onderweg vele mooie fjorden en watervallen gezien. Uiteraard waren we nieuwsgierig of er op deze eilanden, net als op IJsland, ook gestapelde stenen torentjes te vinden waren. Helaas geen enkele gezien op deze rit. Klaksvík ligt op het eiland Borđoy, via een 6,3 kilometer lange tunnel verbonden met het op een na grootste eiland Eysturoy. In Nederland weten we wat het is om tunnels te bouwen, maar op de Faroer kunnen ze er ook wat van. De zojuist genoemde tunnel tussen de twee eilanden loopt namelijk onder de bodem van het Leirvíksfjordur door op een diepte van wel 175 meter. En op het diepste punt heb je gewoon gsm-bereik. Op een van de vele doortochten kreeg ik namelijk telefoon van Marco die vertelde over een zojuist gedane vondst.
Die dag hebben we de eilanden Viđoy, Kunoy en een groot deel van Borđoy bekeken. Vele mooie plaatsjes en gehuchtjes gezien. Gehuchtjes ja, want een cluster van 5 huizen wordt hier al een dorp genoemd.
De volgende dag hebben we de rest van Borđoy en een deel van Eysturoy verkend. Ook hier weer vele schitterende uitzichten. We besluiten om de volgende dag met de boot naar Kalsoy te gaan. Kalsoy is een langgerekt eiland van bijna 20 kilometer lengte en bestaat eigenlijk uit slechts één bergrug waarvan de hoogste top op 788 meter ligt. De vier dorpen op het eiland zijn allen door middel van in de berg uitgehouwen tunnels met elkaar verbonden. Zelfs voor het meest noordelijke dorp, Trøllanes, is een twee kilometer lange tunnel aangelegd zodat de daar wonende drie gezinnen met de rest van het eiland verbonden zijn. Op de eilanden wordt de afgelopen jaren behoorlijk wat archeologisch onderzoek uitgevoerd naar het vikingverleden van de Faroer. In onze vakantievoorpret hebben we een poging gedaan zoveel mogelijk opgravingen op te sporen met de bedoeling er een kijkje te kunnen gaan nemen. Hoewel we er tot nu toe nog geen hebben gezien, kwamen we bij het dorpje Mikladalur (het grootste dorp van het eiland) wel een huisje tegen dat er waarschijnlijk hetzelfde uitziet als een huisje wat 800 jaar geleden gebouwd zou kunnen zijn. Alleen het kippengaas op het met graszoden bedekte dak bewees dat het om een redelijk “modern” bouwsel moest gaan.

 Afb. 2

Mikladalur heeft wel een legende die ik de lezer niet wil onthouden.
Op de “twaalfde nacht” kwamen de zeehonden uit zee, legden hun zeehondenhuid af en werden echte mensen die aan de kust dansten. Maar voordat de zon weer op zou komen, moesten zij hun zeehondenhuid weer aantrekken om terug te kunnen keren naar de zee.
Echter op een nacht heeft een boer uit Mikladalur de huid gestolen van een prachtige jonge zeehondenvrouw en zij was niet in staat om met haar man en kinderen naar zee terug te keren. Met haar nieuwe man, de boer, leefde zij jaren in Mikladalur en ze kreeg kinderen van hem. De boer had voor alle zekerheid de zeehondenhuid samen met andere dingen die hem dierbaar waren in een kist gedaan, stevig op slot en de sleutel droeg hij aan een ketting om zijn nek.
Maar op een dag, toen hij van huis was, vergat hij zijn ketting met sleutel en toen hij weer kwam, was zijn vrouw verdwenen.Het vuur was uit en alle messen in huis waren verdwenen. De nacht voor de traditionele zeehondenjacht verscheen de ‘zeehondenvrouw’ in zijn droom en vroeg hem de verdediger van de zeehondenklif niet te doden, want dat was haar zeehondenman en de kleine zeehonden waren haar kinderen. De boer luisterde niet naar haar verzoek en haar wraak was vreselijk. Toen dezelfde avond het jachtfeest werd gevierd vielen er zoveel mensen van de vogelklif, dat zij hand in hand het hele eiland Kalsoy konden omspannen.
In de middag een helicoptervlucht gemaakt over de eilanden Svínoy en Fugloy. Bij de landing in Kirkja op Fugloy even snel iets gezien wat wel op een archeologische opgraving leek, maar helaas waren we er met de helicopter overheen gevlogen voordat ik goed en wel mijn camera kon pakken.

Op de vierde dag van onze vakantie hebben we een bezoek gebracht aan het Nationaal Historisch Museum van de Faroer eilanden. In het museum liggen de meeste van de tijdens archeologisch onderzoek aangetroffen archeologische vondsten tentoongesteld. Opvallend was dat een van de weinige munten die op de eilanden zijn aangetroffen een 17e eeuwse koperen duit van de provincie Overijssel betreft.

Op de eilanden is slechts eenmaal een muntschat gevonden.
In het jaar 1863 trof de enige politie agent van het eiland, Mads Andreas Winther, bij een pas gegraven graf op het kerkhof van Sandur op het eiland Sandoy een klompje met munten aan. Na reiniging bleek het klompje maar liefst 98 zilveren munten te bevatten die rond het jaar 1100 onder de funderingsstenen van een huis moesten zijn begraven. De munten waren afkomstig uit verschillende landen in Europa. Zo bevatte de vondst zilver uit Ierland, Engeland, Denemarken en Nederland. Volgens de begeleidende tekst waren de munten afkomstig uit het Friese Dokkum, gelegen in het huidige Duitsland!
In het museum nog enkele Faroerese archeologische publicaties gekocht. Eén ervan ging over de vondst van een aantal vikingboerderijen in het plaatsje Leirvík. Hoewel we er de afgelopen vier dagen wel 10 keer doorheen gereden waren was ons een opgraving nog niet opgevallen. Volgens het boekje waren de resten te vinden in Toftanes in Lervík. Alleen dat Toftanes kwam op geen enkele kaart voor. Uiteindelijk bleek dat het plaatsje Leirvík, met maar liefst 877 inwoners, was verdeeld in drie “stadsdelen”, waarvan Toftanes de meest westelijk gelegen wijk betrof. Met behulp van de in het boekje aanwezige luchtfoto konden we de opgraving lokaliseren. Twee van de vijf opgegraven
woningen met bijgebouwen waren gereconstrueerd door middel van ca. 1 meter hoge, met grasplaggen afgedekte muurtjes. Tijdens het tussen 1982 en 1987 uitgevoerde onderzoek zijn enkele duizenden artefacten verzameld. Hieronder ruim 700 aardewerkfragmenten en nog eens 600 stukken zeepsteen.

 Afb. 3

Deze zachte steensoort werd door de vikingen gebruikt voor het vervaardigen van allerhande vaatwerk. Door de zeer hoge vochtigheidsgraad van de bodem op de Faroer is er op de meeste sites ook een grote hoeveelheid organisch materiaal aangetroffen. Onder de vondsten uit Toftanes onder andere enkele houten kommen, kralen en een speelgoed bootje. Eén van de meeste bijzondere vondsten uit dit onderzoek betreft een samengesteld houten, Christelijk kruis. Op dezelfde locatie werd nog een deel van een tweede kruis aangetroffen. De vorm van dit slechts gedeeltelijk bewaard gebleven kruis vertoont sterke overeenkomsten met Ierse stenen grafkruizen uit dezelfde periode.
Dit is een duidelijk bewijs dat de 10e eeuwse bewoners van de boerderij in Leirvík het Christelijke geloof aanhingen.

 kruis0001

Inmiddels hebben we Eysturoy weer achter ons gelaten en zijn we gestart met het verkennen van het grootste eiland van de Faroer, Streymoy.

Afb. 5

De stenen kerk uit 1858, eenzaam uitkijkend over de baai

Hier vonden we, wat ik toch wel het mooiste plekje van de Faroer zou willen noemen.
De weg naar het dorpje Saksun loopt door de Saksunardalur vallei. Een voor Faroerese begrippen brede vallei met een relatief brede beek. Op de vlakke delen van de vallei waren op verschillende plekken de resten zichtbaar van veenwinning uit een ver verleden. De in het veen uitgegraven ontwateringsgeulen zijn nog duidelijk zichtbaar.
De vallei loopt uit in een schitterend gelegen verzande baai, omsloten door hoge kliffen.
De kleine stenen kerk uit 1858 staat aan de rand van de vallei en kijkt uit op de baai.
Onderweg naar het plaatsje Tjørnuvík ontdekte we dat men ook op de Faroer eilanden stenen torentjes bouwt. Langs de weg tussen Langassandur en Haldarsvík troffen we een terrein aan waar zeker enkele honderden cairns (zie nieuwsbrief maart 2008) waren gebouwd. Wat de reden is geweest om al deze torentjes juist hier te bouwen is niet duidelijk.

Vanaf het strand in Tjørnuvík hadden we een mooi uitzicht op een, vlakbij het plaatsje Eiđi, in het water staande rotspartij. Volgens een lokale saga gaat het om de IJslandse reus Risin en zijn vrouw, de trol Kellingin, die bij een bezoek aan de Faroer zo verliefd werden op de eilanden dat ze besloten de eilandengroep mee terug naar IJsland te slepen. Het stel kreeg echter zoveel ruzie over wat de beste manier was om dit te doen dat ze bij het opkomen van de zon in steen veranderden.

Afb. 6

De IJslandse reus Risin met zijn vrouw, de trol Kellingin

Tjørnuvík bleek ook de locatie te zijn van een grafveld uit de vikingperiode. Benieuwd naar wat er te zien zou zijn besloten we een kijkje te gaan nemen. Aangekomen op de locatie bleek er niet meer te zien dan een netjes ommuurd driehoekig perceel met zeer kort geknipt gras en daartussen enkele steenbrokken. Vermoedelijk de locaties van enkele van de aangetroffen graven. Tussen 1956 en 1959 zijn totaal 12 vikinggraven gelokaliseerd en opgegraven. Op één na, lagen alle individuen op hun rug begraven. Door de zeer slechte conserveringsomstandigheden, de skeletten lagen in duinzand, kon slechts van 1 individu het geslacht worden bepaald. Het ging om een volwassen vrouw van slechts 150 centimeter lang. Verder werden nog vier volwassenen, twee baby’s en één kind van ongeveer 15 jaar opgegraven. Van de andere vier skeletten was te weinig over gebleven. Een van de skeletten zou zijn begraven in een wollen hemd. Er zijn maar weinig grafgiften bij de lichamen aangetroffen. Een fragment van een mes, een bronzen gesp, een ijzeren scheepsnagel en een 15 centimeter lange haarnaald of kledingnaald met een versierde ring op de kop. Dergelijke naalden zijn typerend voor de Noorse kuststreek en dateren uit de late 10e en vroege 11e eeuw.

De vakantie is alweer voor de helft voorbij en vandaag verhuizen we naar onze tweede accommodatie. In de volgende nieuwsbrief volgt het tweede deel van 62 graden noorderbreedte.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 46 van december 2009 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

SHETLAND EILANDEN: EEN ARCHEOLOGISCH PARADIJS

 


 

SHETLAND EILANDEN: EEN ARCHEOLOGISCH PARADIJS

 

De afgelopen jaren heb ik jullie al diverse malen via de nieuwsbrief van de Stichting in den Scherminckel mee laten genieten van mij archeologische vakanties. In 2007 berichtte ik over mijn vakantie in IJsland en in 2009 over mijn vakantie op de Faeröer eilanden. Na in 2011 nogmaals naar de Faeröer eilanden te zijn geweest, hebben we dit jaar de Scandinavische wateren achter ons gelaten en zijn we nog verder naar het zuiden afgezakt, naar de Shetland eilanden.

De Shetland eilanden vormen de meest noordelijke grens van Schotland en liggen ongeveer 280 km ten zuidoosten van de Faeröer. De eilandengroep bestaat uit circa 100 kleine en grotere eilanden, waarvan er slechts 16 bewoond zijn. Hoewel nu Schots, behoorden de eilanden tot aan 1471 toe aan de Noorse kroon. Voor lange tijd waren de eilanden dus Scandinavisch grondgebied. Iets wat aan de vele plaats en streeknamen nog steeds zeer goed te merken is. Ook het lokale dialect heeft zeer veel overeenkomsten met het Noors. De Shetland eilanden kennen een lange bewoningsgeschiedenis. Archeologische vondsten tonen aan dat de eilanden voor het eerst bewoond werden in het mesolithicum (100.000 tot 30.000 jaar voor Christus), maar de resten uit deze vroege periode zijn zeer schaars. De Shetland eilanden herbergen op dit moment meer dan 5.000 bekende archeologische vindplaatsen, waarvan het merendeel afkomstig is uit de prehistorie en de vikingtijd.

Een van de meest indrukwekkende archeologische resten op de eilanden zijn de zogenaamde brochs, metershoge bouwwerken uit de midden-bronstijd. Brochs zijn uniek voor Schotland en van de bijna 570 bekende brochs staan er ruim 120 op de Shetland eilanden. Later meer over deze indrukwekkende bouwwerken. De komende nieuwsbrieven zal ik jullie stukje bij beetje laten meegenieten van deze, vanuit archeologisch oogpunt gezien, zeer boeiende vakantie. Zoals gezegd zijn de eilanden vanaf de midden-steentijd bewoond. Over de herkomst van de mensen die in de steentijd en bronstijd de eilanden bewoonden is weinig bekend. Men vermoedt dat ze van het Britse vaste land afkomstig zijn geweest maar duidelijke aanwijzingen over hun afkomst zijn niet aangetroffen. In de ijzertijd behoorden de bewoners vermoedelijk toe aan Pictische stammen. Omdat de Romeinen nooit zover noordelijk zijn doorgedrongen, loopt de ijzertijd op de Shetland eilanden door tot de komst van de Vikingen. De steeds maar groeiende bevolking van Scandinavië zorgde erin de late achtste eeuw voor dat de Vikingen hun aandacht steeds meer gingen verleggen van het plunderen van nabijgelegen gebieden naar het innemen van nieuwe gebieden om hun eigen woongebieden te vergroten. De Shetland eilanden kwamen door deze invasiedrang in de late achtste of vroege negende eeuw in Scandinavische handen. Welk lot de toenmalige Pictische bevolking getroffen heeft is onduidelijk. Sommige historici hangen een theorie aan die er vanuit gaat dat de Vikingen de volledige Pictische bevolking van de eilanden zou hebben uitgeroeid. Archeologische bewijzen, zoals bijvoorbeeld massagraven, ontbreken echter geheel. Logischer is dat de twee volkeren naast elkaar op de eilanden hebben geleefd en langzaamaan in elkaar zijn opgegaan.

In de tiende eeuw bereikte het Christendom de eilanden. De toenmalige koning van Noorwegen, koning Olav Tryggvasson, beval graaf Sigurd the Stout dat hij en al zijn onderdanen zich zouden laten dopen. Deed men dit niet dan zouden ze ter plekke gedood worden. En uiteraard ging Sigurd akkoord. In 1194 toen Harald Maddadsson graaf was van Orkney en Shetland brak er een opstand uit tegen de Noorse koning Sverre Sigurdsson. De Shetlanders voeren naar Noorwegen maar werden op zee voor de kust van Bergen verslagen. Vanaf dat moment kwamen de Shetlands onder directe heerschappij van Noorwegen. Vanaf de dertiende eeuw hebben de Schotse koningen herhaaldelijk geprobeerd om de Shetland eilanden te veroveren. De eilanden bleven echter tot ruim in de veertiende eeuw een provincie van Noorwegen maar de Schotse invloeden werden sterker en pas in 1471 vielen de Shetlands officieel in Schotse handen. Onze reis begon met een autorit door de stromende regen naar Schiphol. Nadat het in Nederland lange tijd goed en warm weer was geweest, wilden de weergoden ons vast goed voorbereiden op het barre weer van de Shetland eilanden. Het vliegtuig vertrok ruim op tijd en met een korte overstap in Edinburgh kwamen we enkele uren later al aan op het kleine vliegveldje van Sumburgh helemaal in het zuidelijkste puntje van het mainland. Vanuit het vliegtuig waren de eerst ruïnes al te zien. Dat beloofde dus een mooie vakantie te worden. Gaandeweg de vakantie bleek echter dat het overgrote deel van de ruïnes op de eilanden verre van oud zijn. Men heeft hier namelijk de gewoonte om vervallen schuren en huizen niet af te breken, maar gewoon te laten staan totdat alleen de stenen muren er nog van over zijn. Nadat we de huurauto hadden opgehaald en ons erover verbaasd hadden dat je met de auto de landingsbaan van het vliegveld kruiste begonnen we onze weg naar Lower Voe waar ons huis voor de komende twee weken staat.

Onderweg kwamen we door Lerwick, de hoofdstad van de Shetland eilanden. Bij de ingang van het plaatsje staan net naast de weg de resten van de Clickimin Broch. Een grote ronde toren met enkele bijgebouwen er omheen omgeven door een anderhalve meter hoge buitenmuur.

shet01

De Clickimin Broch

De resten van de Clickimin broch kwamen aan het eind van de negentiende eeuw aan het licht. Oorspronkelijk heeft dit meer dan 2000 jaar oude bouwwerk op een eiland gelegen dat alleen via een boot bereikbaar was. In latere tijden is het eiland door een kleine dam met het vasteland verbonden. Tot 1874 was er van het eiland, de broch of de dam niets te zien. In 1874 besloot met om het waterpeil in het meer te verlagen en pas toen kwamen de resten van de broch in beeld. Na uitgebreid onderzoek aan het eind van de negentiende eeuw is de broch behoorlijk gerestaureerd aan de hand van de enige nog bijna complete broch in de wereld op het eiland Mousa. Over dit indrukwekkende bouwwerk zal ik jullie later meer vertellen.

Na bijna een uur in en rond de Clickimin broch te hebben rondgelopen zijn we op zoek gegaan naar de plaatselijke VVV in de hoop dat zij enige informatie hadden over eventuele lopende opgravingen op de eilanden. Omdat het opgraven op IJsland me meer dan bevallen was en het opgraafseizoen op de Faeröer net was afgelopen toen ik daar was, zou het natuurlijk erg mooi zijn als ik hier op de Shetland eilanden weer aan een opgraving mee zou kunnen werken. Maar helaas, volgens de man bij de VVV lagen alle opgravingen op de eilanden helemaal stil vanwege geldgebrek. Ondanks deze lichte tegenvaller zou er toch nog meer dan genoeg te zien zijn tijdens deze vakantie. Aan het eind van de dag kwamen we aan in Lower Voe en hadden we ons huis al snel gevonden. Opvallend was de persoonlijke inrichting van het huis. De reden hiervan werd ons al snel duidelijk toen de huisbaas Keith langskwam. Het huis, ‘de Picking Shed’, bleek zijn eigen huis te zijn van waaruit hij zijn mosselkwekerij in het fjord voor het eiland runde.

De volgende morgen was het weer bar en boos. Omdat we dit weer al wel een beetje verwacht hadden deze vakantie, besloten we om deze dag te besteden aan een bezoek aan het Shetland Museum in Lerwick. Dit zeer moderne gebouw, gelegen aan de oude vissershaven van de stad toont de geschiedenis van de eilanden van de vroege prehistorie tot aan de het midden van de twintigste eeuw. De tentoonstelling is ruim opgezet en verteld op zeer boeiende wijze zijn verhaal. Uiteraard voorzien van de nodige mooie vondsten om van te watertanden. Een van de meest bijzondere vondsten is toch wel de Sint Ninians Isle schatvondst, een groep van ruim 28 zilveren, deels vergulde objecten uit het begin van de negende eeuw.  Erg mooi is ook de uitleg over de verschillende types van woonhuizen in de steentijd, bronstijd en ijzertijd. Dit werd gedaan door middel van zeer gedetailleerde maquettes, zoals onderstaand voorbeeld van een steentijd huis uit circa 2.500 jaar voor Christus.

shet02

Dankzij deze maquettes werd het een stuk makkelijker om de verschillende hopen stenen die we op de vakantie tegenkwamen te interpreteren

In de museumwinkel natuurlijk de nodige archeologische boeken gekocht en ook daar nogmaals gevraagd of men iets wist van een actuele opgraving. De medewerker had wel gehoord van een opgraving in de buurt van de Huesbreck boerderij, maar wist niet de exacte details. Hij adviseerde mij een bezoekje te brengen aan de Shetland Amenity Trust. De instantie die het archeologische erfgoed op de eilanden beheert. Je zou het kunnen vergelijken met onze RCE. Na aan de balie mijn verhaal te hebben gedaan en heel even een wat vreemde blik te hebben gehad van de receptioniste, kwam een van de lokale archeologen van de Amenity Trust mij halen en nam me mee naar een vergaderkamer voor een kopje thee. De man vertelde honderduit over de archeologie op de eilanden en hij vertelde dat ik mazzel had. Ondanks dat er weinig geld was voor onderzoek momenteel was er toch een klein onderzoek aan de gang. Nabij de Huesbreck boerderij was men bezig met het opgraven van een zeventiende eeuws landhuis van één van de Lairds van de eilanden. De opgravingen werden uitgevoerd door een groep studenten van het Bates College in Lewiston – Maine (USA) onder leiding van professor Gerry Bigalow. Ik kreeg een uitgetekend kaartje mee en de mededeling dat ik daar zeker kon gaan kijken en dat hulp altijd wel gewenst was. Omdat we de komende twee dagen al andere bezoeken gepland hadden besluiten we om er volgende week zeker langs te gaan.

Na een heerlijke nachtrust en een beetje uitslapen vertrekken we de volgende dag richting vliegveld. Bij het uitbreiden van een van de landingsbanen werd in 1975 een spectaculaire vondst gedaan. Een wooncomplex van huizen uit de ijzertijd rondom een tot dan toe onbekende broch. De nieuwe landingsbaan bleek dwars door de resten van de broch te zijn gegraven. Bij aankomst bij de vindplaats van Old Scatness treffen we het bezoekerscentrum helaas gesloten aan. Het bordje op de deur vertelt ons dat het bezoekersseizoen pas op 28 mei begint, 1 dag voor we weer vertrekken. Op dat moment zakt de moed me toch een beetje in de schoenen, want wat als alle archeologische vindplaatsen hier pas vanaf 28 juni opengesteld worden…  Maar na een opbeurend praatje van mijn vader besluiten we nog een stukje verder te rijden en een bezoek te brengen aan Jarlshof. Genoemd naar het zeventiende eeuwse huis van de graaf (laird) Patrick Stewart dat op deze locatie stond. Het huis is aan het begin van de zeventiende eeuw in verval geraakt en tot een ruïne verworden.

De Schotse schrijver, Sir Walter Scott, bracht aan het begin van de negentiende eeuw een bezoek aan de ruïne van het huis wat hem inspireerde tot het schrijven van het boek ‘De Piraat’ waarin hij de ruïne de naam Jarlshof meegeeft dat zoveel betekent als ‘het huis van de graaf’. Tot aan de jaren tachtig van de negentiende eeuw was er op het strand niet veel meer te zien dan de ruïne van graaf Patrick maar dat zou snel veranderen. Een serie van najaarsstormen zorgden ervoor dat hele stukken van het strand wegspoelden en er grote stukken muurwerk uit velerlei perioden bloot kwamen te liggen. Grootschalige archeologische opgravingen in de jaren dertig en vijftig van de twintigste eeuw hebben de resten blootgelegd van meer dan 4.000 jaar bewoningsgeschiedenis op 1 plaats. Beginnend in de late steentijd, doorlopend naar de bronstijd, ijzertijd en Viking periode om te eindigen met het huis van laird Patrick in 1608. Wat de site zo bijzonder maakt is niet alleen de uitgestrektheid van de bewoningsgeschiedenis, maar ook de grote variatie aan gebouwen op de locatie. Zo zijn er resten gevonden van ‘round houses’, een smidse uit de bronstijd waar onder andere bronzen bijlen werden vervaardigd, een broch, ‘wheel houses’, ‘Viking long houses’ en nog veel meer. Maar wat bovenal tot de verbeelding spreekt is de gaafheid ervan. Vele van de bronstijd en ijzertijd huizen zijn op het dak na volkomen gaaf gebleven. Alle stenen muren staan nog overeind en dit betreft geen later restauratiewerk.

shet03

Huis uit de vroege ijzertijd op Jarlshof

De verschillende bouwwerken zijn lange tijd in gebruik gebleven en stukje bij beetje zijn ze verdwenen onder een laag stuifzand. Van de Viking ‘Long Houses ‘ is veel minder bewaard gebleven. Dit komt deels doordat de ‘long houses’ als een soort steenmijn hebben gediend voor de dertiende-eeuwse boerderij die eveneens op de site heeft gestaan. Maar ook al tijdens de Viking periode zijn vele huizen afgebroken en opnieuw gebouwd. In totaal zijn er zeven verschillende bouwfases te herkennen.  In het bezoekerscentrum hebben we lange tijd staan praten met Dr. Stephen (Steve) J. Dockrill van Bradford University . Nu gepensioneerd maar, door zijn jarenlange onderzoeken op Old Scatness, verknocht geraakt aan de eilanden. Na zijn pensioen is hij dan ook naar de Shetland eilanden verhuisd en werkt nu als vrijwilliger in het bezoekerscentrum van Jarlshof. Tijdens ons bezoek alhier liepen we nog op tegen Neil Oliver, historicus en Tv-presentator van de BBC. Hij was met een cameraploeg ter plaatse om opnames te maken voor een nieuwe reeks van het populaire BBC programma ‘The History of Scotland’.

shet04

Bovenaanzicht op de ‘wheel houses’ bij Jarlshof

In de volgende nieuwsbrief zal ik jullie meer vertellen over de verschillende archeologische sites die ik in mijn vakantie heb bezocht zoals de Staneydale Tempel en de Broch van Mousa. En natuurlijk over het bezoek aan de enige lopende opgraving op de eilanden.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 57 van september 2012 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom