62 GRADEN NOORDERBREEDTE, DEEL 1

 


 

62 GRADEN NOORDERBREEDTE, DEEL 1

Na vorig jaar naar Egypte te zijn geweest, leek het mijn vader en mij wel leuk om dit jaar weer eens met zijn tweeën op vakantie te gaan. Ons avontuur in IJsland van twee jaar geleden was ons goed bevallen. En om een beetje in de sfeer van de Scandinavische eilanden te blijven hebben we ervoor gekozen om een bezoek te brengen aan de Faroer Eilanden.

De eilanden vallen onder de Deense kroon, maar hebben sinds 1948 een eigen parlement en vlag, en onder die vlag geven zij ook hun eigen postzegels en papiergeld uit.
De eilandengroep bestaat uit 18 eilanden, die op een enkele rots na, nagenoeg allemaal bewoond zijn, gelegen op ongeveer 1600 kilometer van de kust van Denemarken en op ongeveer 400 kilometer ten zuiden van IJsland. De eilanden zijn vermoedelijk voor het eerste bewoond door Ierse monniken. Hoewel geleerden het er nog niet over eens zijn, was het de Ierse abt St Brendan die vermoedelijk als eerste voet op Faroerese bodem ergens tussen 560 en 567 zette.
Volgens de overering deed Brendan tijdens één van zijn reizen op zoek naar het Beloofde Heilige Land, het “eiland van schapen en het paradijs van vogels” aan. De eilanden waren gelegen op enkele dagen zeilen van Schotland. De Faroerese benaming voor de eilanden, Føroyar, betekent leterlijk vertaald de Schapen eilanden. Het meest westelijk gelegen eiland Mykines heeft een hele grote vogelpopulatie. Toch is dit voor de meeste wetenschappers geen afdoende bewijs dat St Brendan daadwerkelijk op de eilanden is geweest. Recent archeologisch onderzoek heeft echter enkele grafstenen opgeleverd met daarop enkele zeer vroege Keltische kruizen. Dus zelfs als St Brendan niet zelf voet aan wal heeft gezet, is het zeer aannemelijk dat het wel Ierse monniken waren die als eerste mensen de Faroer eilanden bezochten. Wat wel vast staat is de komst van de Noormannen in de 9e eeuw. Deze mensen waren niet datgene wat de meeste mensen verstaan onder de noormannen of vikingen. In tegenstelling tot hun plunderende broeders, die vanaf de 9e eeuw een groot deel van de Europese kust in hun greep hielden, waren de vikingen op de Faroer eilanden overwegend boeren die op zoek waren naar nieuw land, danwel het Scandinavische vasteland moesten ontvluchten vanwege religieuze overtuigingen.
In korte tijd hadden de vikingen een parlement opgezet, de Ting genaamd, vergelijkbaar met de Alting in IJsland. Volgens de overlevering was het rond het jaar 1000 dat de Noorse Sigmundur Brestisson de bevolking van de Faroer wilde bekeren tot het Christendom. Het grote verzet van de lokale bevolking leidde tot een bloedige periode in de geschiedenis van de eilanden. Rond 1035 ging de Ting akkoord met de nieuwe Noorse wetten en de eilanden vielen sinds dat jaar onder Noors bestuur. Hierdoor werden de eilanden en haar bewoners steeds meer afhankelijk van Noorwegen. Toen rond 1300 werd begonnen met de bouw van een kathedraal in Kirkjubøur kwam de bevolking in opstand tegen de lokale bisschop. Het feit dat de kathedraal nooit is voltooid getuigd van het succes van deze opstand. In 1380 kwam een verbond tot stand tussen het Noorse en het Deense koningshuis en vielen de faroer eilanden onder de Deense wet. De invloed van de Ting was vanaf dat moment nihil. De eerstvolgende grote verandering in de Faroerese geschiedenis vindt plaats in 1535. Wanneer Denemarken het Lutheraans Protestantisme als nieuwe religie aanneemt, heeft dit een groot negatief effect op de eilanden. In de eeuwen hierna vallen de eilanden grotendeels onder het bestuur van enkele Duitse en Deense handelsfamilies. In deze tijd zijn de eilanden vaak het slachtoffer van, met name Franse, piraten. Om weer enige controle te krijgen op de situatie op de Faroer kwamen de eilanden terug onder Deens koninklijk bestuur.
Tot en met de tweede wereldoorlog vallen de eilanden onder Deens bestuur. Met het eind van de oorlog gingen er steeds meer stemmen op voor onafhankelijkheid van de Faroer. Daarop is er in 1946 een referendum gehouden, waarin de lokale bevolking met een grote meerderheid stemde voor autonomiteit.
Het duurde echter nog tot 1948 voordat dit ook daadwerkelijk gebeurde. Dat was even in vogelvlucht de geschiedenis van de Faroer eilanden.

Maar voordat we van al het moois wat de Faroer te bieden heeft, konden genieten moesten we er natuurlijk wel eerst nog even naartoe. In tegenstelling tot onze reis naar IJsland zijn we deze keer niet met het vliegtuig gegaan maar met de eigen auto. Vanuit Nederland is dat goed te doen. Onze eerste dag zijn wij vroeg in de morgen vertrokken voor de lange autorit naar het Deense Esbjerg van waaruit we de volgende dag onze reis per boot zouden vervolgen. Omdat we ruim op tijd in Esbjerg waren en onze boot ook nog eens 6 uur later dan gepland zou vertrekken hadden we de tijd om ook deze stad te verkennen.
Esbjerg is een echte industriestad die voor een groot deel leeft van de visvangst. Ontstaan aan het einde van de 19e eeuw, maar heeft zijn grootste groei doorgemaakt na de Tweede Wereldoorlog. Al wandelend door de stad kwamen we langs wat leek op een mooi aangelegd park. Toen we het park betraden, bleek echter al snel dat het ging om een voormalig kerkhof uit de 19e en het begin van de 20e eeuw. Toen het zijn functie als begraafplaats verloor, is het omgetoverd tot stadspark waarbij een aantal van de oude en monumentale grafzerken, van voornamelijk familiegraven, werd gehandhaafd. Opvallend was dat er nog tot in 1997 bijzettingen hebben plaatsgevonden.

Afb. 1

Begraafplaats annex stadspark in Esbjerg

De volgende dag konden we tegen de avond aan boord van ons eigen “cruiseschip”. De veerboot, want dat is het eigenlijk, was zeer luxe met eigen fitnessruimte, zwembad, sauna, discotheek, loungebar, restaurants en bioscoop. En voor de komende twee dagen ons thuis .

De zee was op de heenreis behoorlijk ruig en de flinke oceaandeining maakte dat je soms bijna uit je stapelbed rolde. Een goede 36 uur later en 1600 kilometer verder doemde rond zeven uur in de ochtend de eerste kliffen van het eilandje Nólsoy uit de mist op.
Rond half acht kwamen we aan in de haven van Tórshavn.
Het uitschepen ging voorspoedig en al na een half uurtje liepen we voor een korte verkenningstocht door Tórshavn, met ruim 12.000 inwoners de grootste stad van de eilanden. Aan het eind van de ochtend hebben we onze reis naar ons eerste onderkomen in Klaksvík hervat. Onderweg vele mooie fjorden en watervallen gezien. Uiteraard waren we nieuwsgierig of er op deze eilanden, net als op IJsland, ook gestapelde stenen torentjes te vinden waren. Helaas geen enkele gezien op deze rit. Klaksvík ligt op het eiland Borđoy, via een 6,3 kilometer lange tunnel verbonden met het op een na grootste eiland Eysturoy. In Nederland weten we wat het is om tunnels te bouwen, maar op de Faroer kunnen ze er ook wat van. De zojuist genoemde tunnel tussen de twee eilanden loopt namelijk onder de bodem van het Leirvíksfjordur door op een diepte van wel 175 meter. En op het diepste punt heb je gewoon gsm-bereik. Op een van de vele doortochten kreeg ik namelijk telefoon van Marco die vertelde over een zojuist gedane vondst.
Die dag hebben we de eilanden Viđoy, Kunoy en een groot deel van Borđoy bekeken. Vele mooie plaatsjes en gehuchtjes gezien. Gehuchtjes ja, want een cluster van 5 huizen wordt hier al een dorp genoemd.
De volgende dag hebben we de rest van Borđoy en een deel van Eysturoy verkend. Ook hier weer vele schitterende uitzichten. We besluiten om de volgende dag met de boot naar Kalsoy te gaan. Kalsoy is een langgerekt eiland van bijna 20 kilometer lengte en bestaat eigenlijk uit slechts één bergrug waarvan de hoogste top op 788 meter ligt. De vier dorpen op het eiland zijn allen door middel van in de berg uitgehouwen tunnels met elkaar verbonden. Zelfs voor het meest noordelijke dorp, Trøllanes, is een twee kilometer lange tunnel aangelegd zodat de daar wonende drie gezinnen met de rest van het eiland verbonden zijn. Op de eilanden wordt de afgelopen jaren behoorlijk wat archeologisch onderzoek uitgevoerd naar het vikingverleden van de Faroer. In onze vakantievoorpret hebben we een poging gedaan zoveel mogelijk opgravingen op te sporen met de bedoeling er een kijkje te kunnen gaan nemen. Hoewel we er tot nu toe nog geen hebben gezien, kwamen we bij het dorpje Mikladalur (het grootste dorp van het eiland) wel een huisje tegen dat er waarschijnlijk hetzelfde uitziet als een huisje wat 800 jaar geleden gebouwd zou kunnen zijn. Alleen het kippengaas op het met graszoden bedekte dak bewees dat het om een redelijk “modern” bouwsel moest gaan.

 Afb. 2

Mikladalur heeft wel een legende die ik de lezer niet wil onthouden.
Op de “twaalfde nacht” kwamen de zeehonden uit zee, legden hun zeehondenhuid af en werden echte mensen die aan de kust dansten. Maar voordat de zon weer op zou komen, moesten zij hun zeehondenhuid weer aantrekken om terug te kunnen keren naar de zee.
Echter op een nacht heeft een boer uit Mikladalur de huid gestolen van een prachtige jonge zeehondenvrouw en zij was niet in staat om met haar man en kinderen naar zee terug te keren. Met haar nieuwe man, de boer, leefde zij jaren in Mikladalur en ze kreeg kinderen van hem. De boer had voor alle zekerheid de zeehondenhuid samen met andere dingen die hem dierbaar waren in een kist gedaan, stevig op slot en de sleutel droeg hij aan een ketting om zijn nek.
Maar op een dag, toen hij van huis was, vergat hij zijn ketting met sleutel en toen hij weer kwam, was zijn vrouw verdwenen.Het vuur was uit en alle messen in huis waren verdwenen. De nacht voor de traditionele zeehondenjacht verscheen de ‘zeehondenvrouw’ in zijn droom en vroeg hem de verdediger van de zeehondenklif niet te doden, want dat was haar zeehondenman en de kleine zeehonden waren haar kinderen. De boer luisterde niet naar haar verzoek en haar wraak was vreselijk. Toen dezelfde avond het jachtfeest werd gevierd vielen er zoveel mensen van de vogelklif, dat zij hand in hand het hele eiland Kalsoy konden omspannen.
In de middag een helicoptervlucht gemaakt over de eilanden Svínoy en Fugloy. Bij de landing in Kirkja op Fugloy even snel iets gezien wat wel op een archeologische opgraving leek, maar helaas waren we er met de helicopter overheen gevlogen voordat ik goed en wel mijn camera kon pakken.

Op de vierde dag van onze vakantie hebben we een bezoek gebracht aan het Nationaal Historisch Museum van de Faroer eilanden. In het museum liggen de meeste van de tijdens archeologisch onderzoek aangetroffen archeologische vondsten tentoongesteld. Opvallend was dat een van de weinige munten die op de eilanden zijn aangetroffen een 17e eeuwse koperen duit van de provincie Overijssel betreft.

Op de eilanden is slechts eenmaal een muntschat gevonden.
In het jaar 1863 trof de enige politie agent van het eiland, Mads Andreas Winther, bij een pas gegraven graf op het kerkhof van Sandur op het eiland Sandoy een klompje met munten aan. Na reiniging bleek het klompje maar liefst 98 zilveren munten te bevatten die rond het jaar 1100 onder de funderingsstenen van een huis moesten zijn begraven. De munten waren afkomstig uit verschillende landen in Europa. Zo bevatte de vondst zilver uit Ierland, Engeland, Denemarken en Nederland. Volgens de begeleidende tekst waren de munten afkomstig uit het Friese Dokkum, gelegen in het huidige Duitsland!
In het museum nog enkele Faroerese archeologische publicaties gekocht. Eén ervan ging over de vondst van een aantal vikingboerderijen in het plaatsje Leirvík. Hoewel we er de afgelopen vier dagen wel 10 keer doorheen gereden waren was ons een opgraving nog niet opgevallen. Volgens het boekje waren de resten te vinden in Toftanes in Lervík. Alleen dat Toftanes kwam op geen enkele kaart voor. Uiteindelijk bleek dat het plaatsje Leirvík, met maar liefst 877 inwoners, was verdeeld in drie “stadsdelen”, waarvan Toftanes de meest westelijk gelegen wijk betrof. Met behulp van de in het boekje aanwezige luchtfoto konden we de opgraving lokaliseren. Twee van de vijf opgegraven
woningen met bijgebouwen waren gereconstrueerd door middel van ca. 1 meter hoge, met grasplaggen afgedekte muurtjes. Tijdens het tussen 1982 en 1987 uitgevoerde onderzoek zijn enkele duizenden artefacten verzameld. Hieronder ruim 700 aardewerkfragmenten en nog eens 600 stukken zeepsteen.

 Afb. 3

Deze zachte steensoort werd door de vikingen gebruikt voor het vervaardigen van allerhande vaatwerk. Door de zeer hoge vochtigheidsgraad van de bodem op de Faroer is er op de meeste sites ook een grote hoeveelheid organisch materiaal aangetroffen. Onder de vondsten uit Toftanes onder andere enkele houten kommen, kralen en een speelgoed bootje. Eén van de meeste bijzondere vondsten uit dit onderzoek betreft een samengesteld houten, Christelijk kruis. Op dezelfde locatie werd nog een deel van een tweede kruis aangetroffen. De vorm van dit slechts gedeeltelijk bewaard gebleven kruis vertoont sterke overeenkomsten met Ierse stenen grafkruizen uit dezelfde periode.
Dit is een duidelijk bewijs dat de 10e eeuwse bewoners van de boerderij in Leirvík het Christelijke geloof aanhingen.

 kruis0001

Inmiddels hebben we Eysturoy weer achter ons gelaten en zijn we gestart met het verkennen van het grootste eiland van de Faroer, Streymoy.

Afb. 5

De stenen kerk uit 1858, eenzaam uitkijkend over de baai

Hier vonden we, wat ik toch wel het mooiste plekje van de Faroer zou willen noemen.
De weg naar het dorpje Saksun loopt door de Saksunardalur vallei. Een voor Faroerese begrippen brede vallei met een relatief brede beek. Op de vlakke delen van de vallei waren op verschillende plekken de resten zichtbaar van veenwinning uit een ver verleden. De in het veen uitgegraven ontwateringsgeulen zijn nog duidelijk zichtbaar.
De vallei loopt uit in een schitterend gelegen verzande baai, omsloten door hoge kliffen.
De kleine stenen kerk uit 1858 staat aan de rand van de vallei en kijkt uit op de baai.
Onderweg naar het plaatsje Tjørnuvík ontdekte we dat men ook op de Faroer eilanden stenen torentjes bouwt. Langs de weg tussen Langassandur en Haldarsvík troffen we een terrein aan waar zeker enkele honderden cairns (zie nieuwsbrief maart 2008) waren gebouwd. Wat de reden is geweest om al deze torentjes juist hier te bouwen is niet duidelijk.

Vanaf het strand in Tjørnuvík hadden we een mooi uitzicht op een, vlakbij het plaatsje Eiđi, in het water staande rotspartij. Volgens een lokale saga gaat het om de IJslandse reus Risin en zijn vrouw, de trol Kellingin, die bij een bezoek aan de Faroer zo verliefd werden op de eilanden dat ze besloten de eilandengroep mee terug naar IJsland te slepen. Het stel kreeg echter zoveel ruzie over wat de beste manier was om dit te doen dat ze bij het opkomen van de zon in steen veranderden.

Afb. 6

De IJslandse reus Risin met zijn vrouw, de trol Kellingin

Tjørnuvík bleek ook de locatie te zijn van een grafveld uit de vikingperiode. Benieuwd naar wat er te zien zou zijn besloten we een kijkje te gaan nemen. Aangekomen op de locatie bleek er niet meer te zien dan een netjes ommuurd driehoekig perceel met zeer kort geknipt gras en daartussen enkele steenbrokken. Vermoedelijk de locaties van enkele van de aangetroffen graven. Tussen 1956 en 1959 zijn totaal 12 vikinggraven gelokaliseerd en opgegraven. Op één na, lagen alle individuen op hun rug begraven. Door de zeer slechte conserveringsomstandigheden, de skeletten lagen in duinzand, kon slechts van 1 individu het geslacht worden bepaald. Het ging om een volwassen vrouw van slechts 150 centimeter lang. Verder werden nog vier volwassenen, twee baby’s en één kind van ongeveer 15 jaar opgegraven. Van de andere vier skeletten was te weinig over gebleven. Een van de skeletten zou zijn begraven in een wollen hemd. Er zijn maar weinig grafgiften bij de lichamen aangetroffen. Een fragment van een mes, een bronzen gesp, een ijzeren scheepsnagel en een 15 centimeter lange haarnaald of kledingnaald met een versierde ring op de kop. Dergelijke naalden zijn typerend voor de Noorse kuststreek en dateren uit de late 10e en vroege 11e eeuw.

De vakantie is alweer voor de helft voorbij en vandaag verhuizen we naar onze tweede accommodatie. In de volgende nieuwsbrief volgt het tweede deel van 62 graden noorderbreedte.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 46 van december 2009 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom 

 


 

62 GRADEN NOORDERBREEDTE, DEEL 2

 


 

62 GRADEN NOORDERBREEDTE, DEEL 2

In de vorige nieuwsbrief heb ik u meegenomen naar de eerste week van mijn reis naar de Faroer Eilanden. We gaan nu verder met de tweede week van deze vakantiereis. We laten ons verblijf in Klaksvík op het eiland Borđoy achter ons en zijn erg benieuwd naar onze iglohuisjes in Kvívik.

kvivik-igloo-kvivik-faroe-islands-main

Het iglohuisje in Kvívik

Deze mooie designhuisjes liggen aan de zuidkant van het eiland Streymoy tussen de plaatjes Kvívik en Leynar. Het uitzicht over het Vestmannasund was werkelijk schitterend. Helaas konden we dat niet zeggen over de huisjes zelf. Bij binnenkomst merkten we al snel dat het huisje ronduit vies was, de schimmel stond in de koelkast, er was geen beddengoed en de matrassen zaten vol met haren en andere zaken. Tja niet erg prettig dus en een beetje een teleurstelling. Maar niet meer aan denken en verder naar het vissersstadje Vestmanna. Hier zou namelijk ook een opgraving geweest zijn tijdens de bouw van een bejaardentehuis. De vondsten waren zelfs zo belangrijk dat ze besloten hebben om het hele bejaardentehuis maar ergens anders te bouwen, zodat de archeologie behouden kon blijven. Op de locatie zouden zich twee vikinghuizen uit de 10e of 11e eeuw bevinden welke door middel van een gangetje met elkaar verbonden waren. In een van onze boekjes over de archeologie op de Faroer stond een foto van de opgravingsput met op de achtergrond een stukje weg en huizen. Uiteindelijk was het toch nog een hele toer om de goede plek te vinden. In andere plaatsen stonden de opgravinglocaties netjes met borden langs de weg aangegeven, maar hier in Vestmanna was geen bordje te vinden. Uiteindelijk hebben we door het vergelijken van vele uitzichten en hulp van de lokale bevolking de site weten te vinden. Groot was toen de teleurstelling om te zien dat de opgraving nog in volle gang was.
Leuk zou je zeggen, maar buiten het seizoen is alles onder een dikke laag plastic afgeschermd om de archeologie tegen de Faroerese regen en stormen te beschermen.
Het enige zichtbare was een grote vierkante put met zwart plastic en keien om een en ander op zijn plek te houden. Maar op de terugweg naar onze iglo zijn we nog even de plaats Kvívík in gereden.

Want ook hier bleken opgravingen te zijn gedaan naar het rijke vikingverleden van de Faroer.Precies in het midden van het oude plaatsje, tegen de kust aangeplakt, zijn de resten zichtbaar gemaakt van een bootvormig huis en een stal. De gebouwen werden in 1942 ontdekt tijdens bouwwerkzaamheden. Het bootvormige huis is op een zeer aparte manier gebouwd. Het bevat namelijk een van de vroegste vormen van spouwmuurisolatie! De 1,5 meter dikke wanden van het huis waren opgebouwd uit twee uit steenblokken gestapelde muurtjes met daartussen een vulling van organisch materiaal. Er zijn onder andere plantenresten, wol en zand terug gevonden. Middenin het huis bevond zich een ruim zeven meter lange haard. In het midden was een dieper stuk uitgegraven. Waarschijnlijk werden hier tijdens de nacht de gloeiende kooltjes bewaard zodat in de ochtend het vuur weer makkelijk kon worden opgestookt. De vondst van vele spinstenen gemaakt van lood, zeepsteen en rode tufsteen bewijst dat de vroegere bewoners naast koeien ook de nodige schapen moeten hebben gehad. Ook zijn er diverse weefgewichten gevonden.

opgrav far

resten van een bootvormig huis en een stal

Naast de gewone huishoudelijke artikelen zoals kookpotten, voorraadpotten, kommen en olielampen zijn er ook enkele glazen kralen en stukken kinderspeelgoed aangetroffen. De vikingkinderen konden onder andere spelen met diverse miniatuur bootjes en houten paarden.

De eerste zes dagen van de vakantie was het weer werkelijk schitterend. Maar in een land waar het in september gemiddeld 23 dagen van de maand regent kon dat natuurlijk niet door blijven gaan. Het zal dan ook niemand verbazen dat op dag zeven het weer totaal omsloeg. Op sommige dagen was het vooral in de nacht en de ochtend zeer slecht weer met veel mist, wind en regen maar klaarde het tegen het middaguur op. Op andere dagen bleef het de gehele dag stormen en regenen, maar daar lieten wij ons niet door uit het veld slaan. Op de zevende dag zijn we het eiland Vágar gaan verkennen. Dit eiland heeft zelfs een heus vliegveld. De hele luchthaven is echter niet veel groter dan twee maal het station in Bergen op Zoom. Men heeft er dan ook niet voor niks ruim 16 jaar over gedaan om de eerste 100.000 reizigers te verwerken. Een hoeveelheid die op schiphol meestal iedere dag wel voorbij trekt. In het plaatsje Sandavágur maakten we nog kennis met een spreeuwenfamilie die gezamenlijk op een balustrade van een bruggetje over de baai zat uit te kijken. Zodra er een auto voorbij kwam en deze hun zicht op de baai blokkeerde hupten ze gezamenlijk een stukje opzij om zodra het obstakel weer was verdwenen met z’n allen weer terug te huppen. Onderweg naar het stadje Gásadalur kwamen we langs een klein dorpje genaamd Bøur. Dit kleine plaatsje met slechts 70 inwoners is een van de weinige dorpjes op de eilanden waar de meeste huizen nog geheel in de oude stijl zijn gebouwd. Kleine huisjes met geteerde houten muren en grasdaken. De kerk met het kleine kerkhofje ligt netjes aan de rand van het dorp, uitkijkend over het water van de Sørvágsfjørđur.

bour

Het dorp Bøur

We lopen ondertussen alweer tegen het einde van onze vakantie. Over enkele dagen is het al weer tijd om in te schepen terug richting Esbjerg. Maar eerst zijn we nog via Gamlarætt met de boot naar het eiland Sandoy gegaan. In de ochtend stormde het nog hard en ook tijdens de boottocht was de zee nog wel eens behoorlijk onstuimig. Maar eenmaal aangekomen op Sandoy klaarde het weer al snel op. Sandoy is een wat gelijkmatiger eiland. De scherpe bergruggen op de andere eilanden zijn hier vervangen door wat meer glooiende heuvels en vlakten. Het grootste plaatsje op het eiland is Sandur. Bij de kerk van Sandur is in 1863 de eerder beschreven muntschat gevonden. Omdat op deze locatie meerdere resten uit de 10e en 11e eeuw zijn gevonden waren we benieuwd of er ook hier het een en ander zichtbaar gemaakt was. Aangekomen bij de kerk troffen we midden op het kerkhof een groot rechthoekig gat aan. Vanwege de grote hoeveelheden zwart plastic die in de put lagen moest het hier wel om een opgraving gaan. Helaas was ook hier niemand meer te vinden. Navraag bij de lokale VVV leerde dat het Engelse onderzoeksteam dat hier de hele zomer bezig is geweest juist vorige week was vertrokken. Het mooie weer, en dus het graafseizoen, zat er weer op.

In de vikingperiode bevonden zich op deze locatie tenminste drie grote boerderijcomplexen. Elders op het eiland zijn nog op 3 andere plaatsen resten van nederzettingen uit dezelfde periode aangetroffen. De archeologische ondergrond van het huidige Sandur wordt sinds 2000 bijna jaarlijks door een team van archeologiestudenten van de Engelse universiteit van Bradford nauwkeurig in kaart gebracht. In het najaar van 2000 kwamen er na een zware storm, waarbij een stuk kust was weggeslagen, diverse afvallagen tevoorschijn die geassocieerd konden worden met nederzettingsresten uit de 10e eeuw. De lagen bevatte diverse vondsten. Onder andere lokaal gebakken aardewerk, diverse ijzeren en stenen voorwerpen en een zeer mooi uitgevoerde zogenaamde schildpadfibula. Zo genoemd vanwege de hoge ovale schildvorm. Opgravingen in de directe omgeving hebben ten minste twee gebouwen opgeleverd uit dezelfde periode.

opgr far2

De verlaten opgraving in Sandur

De opgraving die momenteel midden op het kerkhof wordt uitgevoerd heeft resten opgeleverd van diverse stenen structuren. Eén gebouw is waarschijnlijk gebruikt voor industriële activiteiten. De vondst van zeer veel verbrand materiaal en een stenen afvoergoot wijzen niet direct in de richting van bewoning. De reden voor deze opgraving is de uitbreiding van het huidige kerkhof. In het verleden werden bij het delven van nieuwe graven met enige regelmaat archeologische resten aangetroffen. Daarom is besloten om voortaan, voordat er een nieuw deel als kerkhof in gebruik genomen gaat worden, dit deel eerst uitvoerig te onderzoeken

Archeologisch onderzoek heeft verder aangetoond dat de huidige kerk in Sandur tenminste vijf voorgangers heeft gekend, waarbij de oudste fase in de 11e eeuw gedateerd kan worden. De man in het VVV kantoortje gaf mij nog het telefoonnummer van de hoofdarcheoloog van de Faroer eilanden, Dhr. Simun Erge. Als ik hem zou bellen zou hij mij zeker nog wel het een en ander over de opgravingen op de eilanden kunnen en willen vertellen. Helaas is het na veel bellen en bezoekpogingen aan het stadskantoor van Torshávn niet gelukt om met hem in contact te komen. Blijkbaar hebben ook de archeologen op de Faroer het de hele dag razend druk!
Halverwege de middag nemen we de boot terug naar Gamlarætt. We besluiten nog een kijkje te gaan nemen op de locatie, in het plaatsje Kirkjubøur, waar in 1300 gestart is met het bouwen van de Magnus kathedraal. Voor de vakantie had ik al vele foto’s van de kathedraalruïne gezien. Gelegen op een smalle strook tussen de zee aan de ene kant en de berghellingen aan de andere kant. Oude kerkruïnes hebben altijd wel wat vind ik. Je kan op zo’n plek een beetje wegdromen en je voorstellen hoe het er vele honderden jaren geleden uit heeft gezien. Echter toen we de locatie van de kathedraal hadden gevonden moest ik toch wel ven slikken. De gehele bovenkant van het muurwerk was rondom bedekt met een dikke metalen bekisting. Een groot informatiebord vertelde ons dat de bekisting was aangebracht om te zorgen dat de kathedraal behouden zou blijven voor het nageslacht. Omdat de resten zo dicht langs de kust staan heeft het muurwerk nogal wat te leiden gehad onder het vocht. In een poging om de muren te drogen heeft men de bovenste drie meter van het muurwerk dus volledig ingepakt.

kath 1

De Magnus kathedraal voordat deze werd “ingepakt”

Mijn inziens is dit een nutteloze poging. Het grootste deel van het muurwerk staat namelijk nog steeds bloot aan de elementen en in een land waar het ca. 300 dagen van het jaar regent en zeer hard waait zal het dus niet lukken de muren te drogen wanneer deze niet in zijn geheel zijn afgedekt. Het was beter geweest als men de hele kathedraal had overbouwd met een grote weersbestendige loods. Ik begrijp heel goed dat behoud van het cultureel erfgoed een belangrijke zaak is. Maar door het op deze manier aan te pakken is ook meteen heel het mystieke karakter van de locatie verdwenen. En dat is jammer. Want wat is behoud immers waard als niemand hetgeen je wilt behouden meer kan zien?!

kath 2

De “ingepakte” Magnus kathedraal

 De laatste twee dagen van de vakantie hebben we grotendeels doorgebracht in onze iglo. Het weer werd zo slecht dat we door de vele regen, wind en mist vaak niet eens het einde van de toegangsweg naar de iglo’s konden zien. Net als IJsland waren ook deze Scandinavische eilanden een bezoek meer dan waard.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief Archeologie en Monumenten nr. 47 van maart 2010 van de Stichting In den Scherminckel te Bergen op Zoom